met ‘Geschiedenis en de woestheid van de wereld'(Hegel,Schopenhauer)van Ger Groot uit het boek ‘De geest uit de fles'(Hoe de moderne mens werd wie hij is). ‘Wie goed kijkt,hoort in deze historische ontwikkelingsgang van de mensheid de verre echo van de christelijke boodschap. Ook in het christendom is de mensheid immers op weg naar een einddoel,waarin zij haar voltooiing zal vinden. En dus haar geluk,dat uiteindelijk eeuwig zal mogen zijn. Maar het christendom ziet die weg veeleer als een weg omhoog:vanuit het ondermaanse kijken we óp naar het hemelse Jeruzalem,dat boven de aarde gelegen is,in een absolute transcendentie. Die gedachte wordt door Hegel immanent gemaakt:de gang van de mensheid is een gang door de geschiedenis,met een historische afsluiting. Daarin wortelt ook het messianistische element van het marxisme,dat van die wending de erfgenaam is. In het begin van de negentiende eeuw wordt dat ook heel duidelijk gezegd door de filosoof Feuerbach,die een radicaal materialistische interpretatie geeft van de mens,zijn cultuur en zijn geschiedenis:’De Mensch ist,was er isst'(‘De mens is wat hij eet’). Terwijl,aldus Feuerbach,het christendom de gang van de mensheid voorstelt als een ‘pilgrim’s progress’ op weg naar een transcendente zaligheid,verhult dat beeld eigenlijk de dynamiek die de mensheid werkelijk voortdrijft:door de geschiedenis heen naar haar voltooiing.'(bladzijde 152/153) Wordt vervolgd. Nu weer verder met het gedicht ‘Ik wou dat ik een homunculus was’ van Mark van Tongele uit de bundel ‘Gedichten’. ‘weg.terug naar mijn moeder ginder ver/op de feestende aarde die mij verwacht./open deuren van duister ren ik in.weer/het labyrint in.iedere dode heeft zijn ingang./waar is de mijne?onnoemelijk.verloren./dolen.dol.ik kan mijn ogen niet geloven./daar een halo,hoe langer ik ernaar kijk/hoe intenser ik zangerigheid hoor naderen./zowaar komt een vreemd gevormde schijn/gezwind naast mij lopen,een klein wezen'(bladzijde 199) Het gedicht is nog niet af. Wordt vervolgd. Een bijzonder woord. Het overschrijven vervolgd. Uit de bundel ‘Lucebert verzamelde gedichten’ het gedicht ‘aërodemonisch’. ‘startklaar met kloppende kaarten voor ogen/plaatst de piloot zich achter zijn knuppel/waarmee hij feeën en fabelvogels slaat/dankbaar laat hij zijn dood loof dalen door de regen/naar de blanke zon of trilt/als hij het blinkende schip van de bliksem tot zinken brengt///zo de lucht aderlaat///evangelisch geluid uit zijn motor/eschatologische vlag geplant op het dak van de wind/de ruimte een huidvernielende sluier/over de nietigheid onder zijn helm/distantie kust zo centrum/met tjilpende kaken en hoort hoort de gigantische getuite/morse kinnebak der immanente geest giet/lange litanieën in het oor van het grondpersoneel'(bladzijde 260)