Weer verder met het essay ‘Locus amoenus’ van Stefan Hertmans uit de bundel ‘De mobilisatie van Arcadia’.
‘Nut en vermaak: de twee termen zijn gevallen, die er ons op wijzen dat literatuur en tuinieren reeds lang voor Candides adagium ‘il faut cultiver son jardin’ gekoppeld waren geraakt in de humanistische imaginatie – ook al werd dan wel juist Candide uit een wonderschone kasteeltuin getrapt met enkele raken schoppen onder zijn kont.
Het zou onterecht zijn te denken dat deze koppeling van het arcadische motief met de literaire esthetica niet reeds in vroegere literatuur aanwezig was. In de op Provencaalse literaire tradities gestoelde ‘Roman de la Rose’ van Guillaume de Lorris en Jean de Meung uit 1230 wordt al ten volle geput uit de mogelijkheden die de allegorisering van de tuin aan de literatuur te bieden heeft. Ook in deze roman is de platoonse dialoog (net als bij Thomas More trouwens) nooit veraf, en wordt er in feite binnen een raamvertelling gespeculeerd over de erotische allegorie waarbij de tuin symbool staat voor het veroveren van de hortus conclusus (de besloten tuin) van de ‘Belle Dame sans Merci’. De tuin is er prominent aanwezig als een imaginaire plek waarop de hele erotische beschaving van die tijd wordt geprojecteerd. Daarmee echoot de hortus conclusus op bijzonder aansprekende wijze de locus van Arcadia, waarin de liefdestaferelen van de klassieke literatuur zich afspeelden. Deze aangename plek, ook wel locus amoenus genoemd, ontleent haar sjabloon aan de dichters Virgilius en Horatius. Bij hen wordt met groot literair raffinement de aangename verpozing omgetoverd tot een allegorisch concentraat, dat sterke utopische trekken vertoont.’ (Bladzijde 118-119) Dit is fragment 6. Wordt vervolgd.