Weer verder met het essay ‘Locus amoenus’ van Stefan Hertmans uit de bundel ‘De mobilisatie van Arcadia’.
‘Holderlin begreep dat het precies andersom in zijn werk ging: door het aanschouwen van de ‘zinnelijke’ natuur en de poging dit effect te evoceren, werd de kern van een alienerende bewustzijnsfilosofie blootgelegd. De romantische literatuur had met andere woorden haar eigen kritiek van Arcadia al opgestart, maar die betrof iets heel anders, dat nochtans ook volmaakt paste binnen Hegels dialectiek: de dialectiek van het Buiten, een exterioriteit die van binnenin kwam. Ergens zat de doem in de kern van Arcadia zelf, en Holderlin kwam die doem van het bewustzijn op het spoor. Dit inzicht in het feit dat de sublieme natuur niet voorhanden is, niet gegeven is, maar juist door het denken van de mens zelf wordt opgeroepen, omdat hij zichzelf eigenlijk foltert met een product van zijn eigen geest, roept geestelijke eenzaamheid op. Deze gedachte vormde een aspect van Immanuels Kants inzichten in de werking van het ‘zuivere vernuft’. Het denken vormt, aangegrepen door de ervaring, spontaan begrippen die in de greep zijn van abstracte voorstellingen, die zelf niet met de zintuigelijke ervaring samenvallen. De ‘sinnlicher Schein’, kern van de esthetische ervaring, blijkt een autistische reflex van de werkzame geest. Deze kloof, deze cesuur tussen aanschouwing en werkelijkheid, is de kloof tussen onschuld en verlies van onschuld, tussen Arcadia en Purgatorio, tussen Holderlins paradijselijke zomer en helse winter. Zij is de kern van de zo vaak becommentarieerde melancholie van de moderniteit, die in het werk van Walter Benjamin heroïsche proporties zou aannemen. Holderlin had Kants werk nauwlettend gelezen. Wellicht is het ook deze schizofreen makende ontdekking geweest die mede verantwoordelijk was voor de latere ontwrichting van Holderlins geest.’ (Bladzijde 134-135) Dit is fragment 22. Wordt vervolgd.