Weer verder met het essay ‘Ongeschreven wetten’ van Stefan Hertmans uit de bundel ‘Het zwijgen van de tragedie’.
‘Ik schrijf zelf aan een monoloog van Antigone. Ze snoert me steeds de mond. Er hoeft niets te worden toegevoegd aan de Griekse tragedies. Er moet worden afgepeld tot op het bot. Als er al iets gewijzigd wordt aan de oorspronkelijke plot, moet het om zoiets als een omzichtige zet in een schaakspel gaan; iets waardoor de inzet van het geheel een onverwachte draai krijgt, die ‘dramatisch’ is door het verschil met de oorspronkelijke versie. Met andere woorden: ook de hedendaagse auteur moet ‘economie’ betrachten op het vlak van zijn motieven – net zoals Sofokles en Euripides dat deden. Wat er eigenlijk op het spel stond moeten we tussen de regels lezen. Geen regie-aanwijzingen, geen beschrijvingen van emoties, alleen de door de personages uitgesproken woorden, hard en zonder context. Wat eraan voorafgaat, wat eruit volgt, wat erin verondersteld wordt: alleen in de schaarse woorden die ze hardop uitspreken moeten we al de rest vermoeden. Alleen op deze manier kan de geest die Holderlin ‘hesperisch’ noemt (dat wil zeggen: laat-westers)iets ondergaan van de oorspronkelijke kracht van tragedies: die van een wereld waarin woorden kunnen doden. Juist dat maakt onze ontsteltenis uit. We komen iets (meestal iets vreselijks) op het spoor, moeten het zelf ontdekken, hebben daardoor het gevoel dat het over ons gaat. Dat is letterlijk wat Oedipus ondergaat wanneer hij naar de moordenaar van zijn vader vraagt zonder te begrijpen dat hij naar zichzelf vraagt.
‘Daarnet nog was het leven vrolijk en licht, de kinderstemmen galmden door het paleis. Nu echter is de dag bevlekt met bloed…’ Wie voor het eerst zulke zinnen neerschreef – hoe die de gemeenschap waarin hij leefde in een droombewustzijn bracht, meesleepte in het bewustzijn van het noodlot.’ (Bladzijde 105-106) Dit is fragment 3. Wordt vervolgd.