Weer verder met het essay ‘Wateren van de geest’ van Roberto
Calasso uit de bundel ‘De literatuur en de goden’.
‘Zijn meest helderziende en ontoegankelijke overpeinzingen – ook tweehonderd
jaar nadat ze zijn geformuleerd nog steeds moeilijk te doorgronden – zijn aan die
beweging gewijd. Ik zal er slechts een aspect van aanroeren: Holderlin heeft het
niet over een situatie waarin goden onmensen elkaar opnieuw tegenkomen.
Integendeel: in een situatie die vergelijkbaar is met die in het Thebe van
Oedipus, geteisterd door ‘de pest en verwarring der zinnen en de overal de kop
opstekende waarzeggersgeest’, in een tijd die Holderlin verrassend genoeg
‘mussig’ noemt, ‘inert’ maar ook ‘ledig’, is het zo dat god en mens ,
‘opdat de loop der wereld niet hapert en de herinnering aan de hemelingen
levendig blijft, elkaar herkennen in de trouweloosheid die al het andere doet
vergeten, want goddelijke trouweloosheid onthouden we het best’. In plaats van
hun oude banden te herstellen, proberen goden en mensen elkaar meteen weer te
misleiden. Op zo’n moment vergeet de mens zichzelf en de god en ‘kehret,
freilich heiliger Wiese, wie ein Verrater, sich um’, al gebeurt dat natuurlijk
wel ‘heiliger Weise’. De nieuwe epifanie van de goden is dus uiterst
tweeslachtig, een soort verlossing waaraan we alleen via een list deel kunnen
hebben.
De plaats waar we leven is het niemandsland van dat dubbele verraad, die dubbele
trouweloosheid: van de goden versus de mensen en van de mensen versus de goden.
En op die plaats moet de poëtische taal vorm krijgen. Het gaat uiteraard niet om
het in leven roepen van een nieuwe mythologie, een soort verkleedpartij om het
leven spannender te maken. Alleen al de gedachte dat mythologie iets is dat
iemand verzint wijst op onvergeeflijke hoogmoed, alsof we, als wij maar willen,
over de mythe kunnen beschikken, terwijl die juist over onze wil beschikt.
‘We dromen van oorspronkelijkheid en zelfstandigheid, geloven dat we louter
nieuwe dingen zeggen, maar dat alles is slechts een reactie, een machteloze
poging tot wraak, vanwege onze horigheid jegens de Oudheid’, lezen we in een
fragment van Holderlin, onomwonden en drastisch.’ (Bladzijde 39-40) Dit is
fragment 15. Wordt vervolgd.