Weer verder met ;Gedichten van Friedrich Hölderlin’ vertaald
door Ad den Besten.
Verder met
‘Germania
Ontvloden goden! ook gij, gij tegenwoordigden, toenmaals
aanweziger, gij hadt uw eigen tijden.
Niets looch’nen wi ik hier, niets aan u vragen.
Want als het uit is, uitgedoofd het daglicht,
treft het de priester ’t eerst, maar gaarne volgen
de tempel en het beeld hem ook en zijn gebruiken
naar ’t donker land en geen kan licht meer geven.
Slechts als van dodenvuren sluiert dan
een gouden waas daaroverheen, de sage,
en schemert nu ons twijflenden om ’t hoofd,
en niemand weet wat hem geschiedt. Hij voelt
de schimmen van degenen die geweest zijn,
de ouden, die de aarde weer bezoeken.
Want zij die komen moeten, manen ons,
en langer talmt niet meer de heil’ge schare
van dodenmensen in de blauwe hemel.’
(Bladzijde 265) Dit is gedicht 60. Morgen verder met dit gedicht ‘Germania’.