Weer verder met ‘Gedichten van Friedrich Hölderlin’
vertaald door Ad den Besten.
Verder met
‘Tranen
Hemelse liefde! tedere! eer ik u
vergeet en u, door ’t lot eens verkorenen,
gij vurigen, die nu vol as en
woest en volkomen vereenzaamd zijt, o
eilanden lief, gij ogen van ’t wonderrijk!
gij naamlijk zijt alleen wat mijn hart beweegt,
gij, waar wie eenmaal werd verafgood
boet, maar aan hemelsen slechts, de liefde.
Want al te dankbaar hebben de heiligen
haar daar gediend in dagen van schoonheid en
de drieste helden ook; veel bomen
hebben en steden daar eenmaal zichtbaar,
als mannen wijs en ver-ziend gestaan, maar nu:
ontwijd der liefde eilanden en verstoord,
de helden dood. Zo moet de liefde
altijd bedrogen, alom miskend zijn.
Gij weke tranen, blust mij niet gans en al
het licht der ogen uit, maar opdat ik eens
rechtschapen sterven, laat, o listig,
diefachtig volk, mij ’t gedenken hoeden.’
(Bladzijde 299) Dit is gedicht 62. Morgen verder met ‘Aan de hoop’.