Weer verder met ‘Hölderlin, biografie van een mysterieuze dichter’ van Rüdiger Safranski.
Verder met
Hoofdstuk 8
‘Hölderlin had intussen via Ebel de baan van privéleraar ten huize van de bankier Gontard in Frankfurt gekregen
en bereidde zijn reis daarheen voor. Schelling, die net als Hölderlin een loopbaan als predikant wilde ontlopen, had
intussen een onderkomen als huisleraar in Stuttgart gevonden en zou de jonge baronnen Riedesel, zestien en ze-
ventien jaar oud, naar Frankrijk begeleiden, een voor Schelling bijzonder verleidelijk vooruitzicht. Maar daar kwam
niets van terecht, want de adellijke voogden vreesden dat de kinderen besmet zouden raken met revolutionaire idee-
ën. In plaats daarvan mocht Schelling in het daaropvolgende jaar met de baronnen naar Leipzig verhuizen, waar hij
toezicht hield op hun studie, een gemakkelijke taak, die hem veel tijd gaf voor zijn eigen natuurwetenschappelijke stu-
die. In het voorjaar van 1796, op weg naar Leipzig, kwam het in Frankfurt tot een derde ontmoeting met Hölderlin, die
intussen begonnen was aan zijn baan als huisleraar bij de Gontards.
Tussen de nazomer van 1795 en het voorjaar van 1796 ontmoetten beiden elkaar dus driemaal, en elke keer was er
een intensieve filosofische gedachtewisseling. Ergens in dat halve jaar, misschien bij een van die ontmoetingen of kort
erna, werd de geniale en zelfverzekerde tekst geschreven die in het handschrift van Hegel is overgeleverd.’
(B;adzijde 121-122) Morgen verder met dit hoofdstuk 8.