met het boek van Arthur C. Danto ‘Wat kunst is’. ‘Het is niet bekend of er foto’s zijn afgewezen voor de tentoonstelling van Independent Artists die in 1917 in New York werd gehouden en vooral berucht is vanwege de afwijzing van Marcel Duchamps ‘Fountain'(zie hoofdstuk 1). De tentoonstelling was ingericht naar het voorbeeld van de Franse vereniging van onafhankelijke kunstenaars,die zichzelf het beleid had opgelegd van geen jury en geen prijzen,ter voorkoming van een nieuwe ‘Salon des Refuses’ en diens zeer veeleisende jury in 1863. Dus was de vraag of fotografie zich tot de schone kunsten mocht rekenen in Amerika nog steeds onbeslist toen de Eerste Wereldoorlog uitbrak en Stieglitz de deuren van zijn galerie moest sluiten. Ik denk dat het door filosofen als onbeslist werd beschouwd,maar dat kunstmusea de knoop al hadden doorgehakt:de Albright-Knox Art Gallery in Buffalo,New York kocht in 1930 een collectie foto’s van Stieglitz en het Museum of Modern Art toonde in 1940 duidelijk zijn moderne karakter door de oprichting van een fotografieafdeling met Edward Steichen als curator. Maar toch opperde William Kennick in 1958 nog aan zijn filosofische lezers dat fotografie een grensgeval van kunst was. Dit komt ongetwijfeld door de enorme verscheidenheid aan foto’s,die uiteenloopt van een vergeeld kiekje van tante Sadie en oom Al op huwelijksreis in Cedar Point tot aan ’99 Cent II Diptychon’ van Andreas Gursky,het werk dat in 2008 door Sotheby’s werd verkocht voor 3.340.456 dollar. Dus misschien diende dat probleem zich in Frankrijk niet direct aan,omdat de betreffende foto’s daar vroege daguerreotypes waren,en waarschijnlijk een stuk duurder dan het gemiddelde handgeschilderde miniatuurportret,al zou dat op ivoor geschilderd hebben gestaan.’ (bladzijde 129-130_ Wordt vervolgd. En nu weer een gedicht van Bernlef uit ‘Voorgoed’. ‘WINTERWEGEN///Niet alleen vossensporen,de achterwaarts/wijzende patrijzenprenten in de sneeuw,/maar ook de winterwegen,/smalle looppaden tussen schuur en erf/op geen kaart te vinden///Ieder huis rust als een spin/in ’t midden van zijn eigen wegennet///Een tijdelijke taal/zoals het blaffen van een hond/stemmen achter een bosrand///Taal die niet begrepen hoeft te worden/zoals een kinderkrabbel:teken van/iets dat achter de rug is///Wanneer de winterwegen smelten/blijft het vermoeden van een landkaart/onder onze voeten///De eerste zwaluwen hoog in de/lege lucht,zij kunnen hem lezen wellicht/zij volgen andere wegen.’ (bladzijde 211) Wordt vervolgd.