met het boek van Arthur C. Danto ‘Wat kunst is’. ‘Indien gevraagd wat we van een schilderij vinden,kunnen we zeggen dat het geen esprit heeft – ‘ook al kunnen we er wat de smaak aangaat niets op aanmerken’. Dus kan een schilderij mooi zijn wat smaak betreft,maat toch tekortschieten omdat het geen esprit heeft. In vergelijking met Rembrandt ontbreekt het bijna alle Nederlandse schilders aan esprit,hoe smaakvol ze ook zijn. Omdat smaak weinig met esprit te maken heeft,neemt Kant hier wat afstand van de Verlichting en schuift hij iets op naar wat Hegel in zijn ‘Over de esthetiek’ zegt:’de smaak bleef slechts aangewezen op de uiterlijke,door gewaarwordingen omspeelde oppervlakte’ en ‘de zogeheten goede smaak vreest alle diepere uitwerkingen,en zwijgt wanneer de zaak zelf ter sprake komt en de uiterlijkheden en bijzaken verdwijnen’. Aan het begin van zijn belangrijke verhandeling over de esthetiek maakt Hegel een scherp onderscheid tussen de schoonheid van de natuur en de schoonheid van de kunst:die van de kunst is ‘uit de geest geboren en herboren’. Zoals blijkt uit de voorbeelden die ik heb gegeven telde Kant zowel bepaalde natuurlijke dingen als bepaalde soorten kunst mee. Kants tweede opvatting van kunst is dus van een andere orde dan de opvatting van kunst als een esthetisch object,dat op dezelfde manier mooi is zoals natuurlijke dingen mooi zijn. In zijn boek ‘Italian Hours’ schrijft Henry James dat de barokschilder Domenichino ‘een voorbeeld is van inspanning zonder inspiratie en van schoolse verdienstelijkheid waaraan spontaniteit ontbreekt’. Dat maakte hem,aldus James,’een interessant geval zonder een interessante schilder te zijn’.'(bladzijde 149-150) Wordt vervolgd. Nu weer een gedicht van Bernlef uit ‘Voorgoed’. ‘GEESTGRONDEN//6//Ik raak de duinen met mijn ogen aan en/meteen trekken de kleuren zich terug/tot in twee steenroodharde bessen-/oorbellen in de struiken gehangen/door haar die hier ondergestoven//Onaangeraakt haar verzwegen visioen/ademt naar de top van het duin/waar het in een vlaag verwaait-/voor wat rest zijn geen woorden//Ik ben gelukkiger dan ik ben/daarom heb ik geen weet van/de heuvels die mij traag omarmen/die mij terugleggen aan de borst/die mij naar binnen zuigt.'(bladzijde 260) Wordt vervolgd.