met ‘Megalomanie voor beginners,protocollen’. Uit ‘Nergensman’ van P.F. Thomése. ‘De voetnoot van de ironie. En tegelijk de ironie van dit alles. Ironie:grootste vernietiger van allemaal. Maar geen vernieuwer. Integendeel. Het ironische veronderstelt alles reeds bekend,herkent in alles oude vormen en gedaanten,graaft vermoeid voor zichzelf steeds hetzelfde graf. (Kinderen kennen geen ironie:voor hen is alles nog werkelijk nieuw.) De ironie als laatste woord? Er is geen laatste woord. Er rest altijd tegenspraak. Zelfs als er niets meer over is,kun je dat altijd nog ontkennen. Ontkennen tot in het oneindige. Ontkennen dat je bestaat,dat je niet bestaat. Leger en leger de woorden,een parodie van vormen en uitdrukkingen,verder en verder zweven de betekenissen,onbelangrijk en al niet meet te achterhalen. Verhalen worden gemaakt van nevels en schaduwen,van lichtinval en invallende duisternis,wij bouwen voort en hebben er al geen idee meer van wat het precies voor moet stellen. Wij bouwen herinneringen,zullen we maar zeggen. Prachtig toch? Vroeger wordt zo een soort toekomst,iets waar je aan werkt,als een kathedralenbouwer,iets waar je,desnoods over je dood heen,naar streeft. (Terwijl je weet,o ironie,dat tussen jou en de dingen het voegwoord ‘alsof’ is geplaatst,soepele scharnier tussen jou en het niets.) [Terzijde]'(bladzijde 20-21) Wordt vervolgd. Nu weer een gedicht van Breyten Breytenbach uit de bundel ‘Skryt Om een zinkend schip blauw te verven’. Verder met het gedicht ‘Afgelopen’. ‘wanneer de maan door het zien/van de zon verblind/als een ark op de heuvels strandt///vanavond nog/voordat het heelal vergaat/o blindelings/kom ik naar je toe/geliefde///laat het dáár dán toch zomer zijn!'(bladzijde 100) Wordt vervolgd. Het gedicht is nog niet af.