Weer verder met ‘Hölderlins late hymnen’ van Bart Philipsen
uit de bundel ‘In het licht van de letter’.
‘Er is dus reden genoeg om het slot van deze hymnische passage,”Diese Zeit
auch/Ist Zeit und deutschen Schmelzes” als een ongeoorloofde gevolgtrekking te
lezen, in de traditie van de capatio van “Friedensfeier” of van het slot van
“Patmos”: “dem folgt deutscher Gesang”. De totaliserende beweging van de
,metaphora continua wil teken en ervaring (of taal en tijd, metafoor en
geschiedenis) laten samenvallen en culmineren in het ogenblik van vervulling,
waarin “ausgeglichen ist eine Weile das Schicksal” (zie infra). Is de
“Duitse glans” misschien een equivalent van het “Deutscher Gesang”? Zoals
de metafoor “Schmelz” (harde glazuurlaag, ontstaan door verhitting, smelting
en afkoeling) suggereert, is “Frankfurt” niet zonder meer de locus van een
dergelijke ‘nunc stans’ of symbolische synchronie. Men is eerder geneigd in
dit syntagma de plaats te zien waar de metaphora continua zichzelf ontmaskert als
de onophefbare, retorische verhulling van een fundamenteel verlies, de
glinsterende (of kunstige) maar levenloze rest van een verterend vuur dat zoals
Hölderlins god “nicht als Zeit” is. Het hier en nu van “diese(r) Erde”
en “diese Zeit” mogen dan ook niet gelezen worden als het hic et nunc van de
geschiedfilosofische vervulling; deze indextermen verankeren niet, maar markeren
slechts de inscriptie. Als opnieuw gemarkeerd en ingevoegd citaat houdt
Hölderlins Frankfurt/Delphi zich figuurlijk op in het tijd-ruimtelijke
‘ondertussen’, dat zich enkel aan de afgrond van de tijd aan zichzelf bindt
opdat er een oponthoud en een belofte zou blijven:”Diese Zeit auch/ Ist
Zeit”; een variante van ‘Diese Zeit ist ja Zeit’?
Frankfurt is voor Hölderlin de plaats die verbonden is met een onoverzichtelijk
netwerk van namen, data, personen, gesprekken, teksten enz., die metonymisch
verwijzen naar het Duitse Idealisme. In Frankfurt stond Hölderlin mee aan de
wieg (of één van de vele) van dit denken, dat het particuliere en individuele
opnieuw wilde inschrijven in een van leven zinderend ‘Ganzes’. En Frankfurt
is ook de plaats waar Hölderlin in de liefde voor Susette Gontard – Diotima in
de Hyperion-roman – even het vleesworden van de Idee mocht genieten. Maar het is
ook de plaats van haar dood: haar ‘figuurlijke’ als de gestorven maar tot
Muze herrezen Diotima in het tweede , gedeeltelijk in Frankfurt ontstane deel van
Hyperion; maar ook haar ‘letterlijke’ dood op 22 juni 1802. Zoals de
melancholische bezwering van het verzonken Griekenland (waar o.a. de
Diotima-gestalte naar verwijst) altijd al de levende lichamen reduceert tot dode
beelden in allegorische ruïnes (“Das Athletische der südlichen Menschen in
den ruinen des antiken Geistes”, brief aan Böhlendorff), zo is de trotse
cesuur van de navel, die de trouwe-ontrouwe verhouding tot het Andere markeert en
elke nostalgie achter zich lijkt te laten, bij nader toezien een nog niet
geheelde wonde, een nog altijd vers graf, een crypte.’ (Bladzijde 85-86) Dit is
fragment 27. Wordt vervolgd.