Weer verder met ‘Hölderlin, biografie van een mysterieuze
dichter’ van Rüdiger Safranski.
Verder met
Hoofdstuk 3
‘Openlijker en uitdrukkelijk in strijd met de orthodoxie spraken vrienden
Hölderlin, Schelling en Hegel erover
dat het niet op de wonderen aankomt die Christus al dan niet verricht heeft, maar
op het wonder dat hij zelf
is als belichaming van de goddelijke liefde en daarmee van de macht van de
verzoening.
De vrienden hadden een wachtwoord: ‘Rijk Gods’. Zelfs nog in de brieven
die ze elkaar na hun tijd in het
Stift schrijven, roepen ze elkaar dat woord toe ter aansporing om de dromen uit
hun jeugd trouw te blijven.
Het ging daarbij niet alleen om de religieuze kant van de zaak, maar ook om de
politieke. Want het ‘Rijk Gods’
was voor de vrienden niet alleen een toekomstvisioen. Het moest nu al present
zijn als gemeenschap van hen
die verenigd zijn in de liefde die, door Christus, door de tijden heen de mensen
nu kan aangrijpen en veranderen
en die daarbij ook politiek gestalte krijgt.
In Hegels vroege aantekeningen zijn de sporen zichtbaar van wat onder de drie
vrienden als religie van de liefde
gold. Wat betekent die ‘liefde’, die als een magneet op afstand vanuit
Christus kracht uitoefent, vraagt Hegel zich
af en hij antwoordt: ze wekt onze vrijheid die niet meer geketend kan worden door
de machten van de wereld en
opent voor ons de toegang tot de momentele rijkdom van het leven: ‘De liefde
verwerft die rijkdom van het leven
door de uitwisseling van alle gedachten, alle veelsoortigheden van de ziel door
eindeloos veel verschillen te zoeken
en eindeloos veel overeenkomsten te vinden, door zich te wenden tot de gehele
veelsoortigheid van de natuur om
om uit alles wat leeft de liefde te drinken.’ (Hegel I, 248)’
(Bladzijde 45-46) Morgen verder met dit hoofdstuk 3.