Weer verder met ‘Hölderlin, biografie van een mysterieuze
dichter’ van Rüdiger Safranski.
Verder met
Hoofdstuk 4
‘Op een keer schreef hij een onbeholpen spotvers over hem:
‘Slechts hier en daar weerklinkt de ossenstal van Holzens (= Hölderin)
Centauerachtige poëtenstap, zij het hoogstens naar de letter:
Vloek dal;
Het zware rijm ontbreekt hem nog […]
naar de hemel kijkt hij of
Gods zalving nog niet nederdaalt.’
(Michel, 58)
Toen Magenau later een lucratieve predikantenfunctie aannam en daarmeein de ogen
van zijn vriend heiligschennis
pleegde verloor Hölderlin alle belangstelling voor hem – hijzelf had een
dergelijk voorstel verontwaardigd van de hand
gewezen.
De vriendschap met Neuffer hield langer stand. Hölderlin stelde zijn hart
voor hem open, bekende zijn zielskwellingen,
besprak poëtologische onderwerpen met hem en wisselde gedichten uit. Enkele van
zijn belangrijkste brieven zijn gericht
aan Neuffer, aan wie Hölderlin een poos zijn volle vertrouwen schonk. Ook
Neuffer werd ten slotte predikant, maar hij bleef
de literatuur trouw, gaf almanakken uit en publiceerde nu en dan eigen
gedichten.’
(Bladzijde 56-57) Morgen verder met dit hoofdstuk 4.