Weer verder met ‘Hölderlin, biografie van een mysterieuze
dichter’ van Rüdiger Safranski.
Verder met
Hoofdstuk 4
Via Neuffer had Hölderlin in Stuttgart de actieve Gotthold Friedrich
Stäudlin leren kennen. Hij was advocaat en het
middelpunt van het Zwaabse literaire leven. Hij hield steeds open huis, en
iedereen kwam er graag, ook vanwege zijn
mooie dochter. Hij was recensent en pamflettist en stimuleerde jonge dichters
door hun de kans te geven in zijn literaire
almanakken te publiceren. In Stäudlins ‘Musenalmanach fürs Jahr 1792’
werden voor het eerst gedichten van Hölderlin
gepubliceerd, hymnen uit zijn tijd in Tübingen.
Hölderlin had Stäudlin met Pasen 1789 tijdens een bezoek aan Neuffer in
Stuttgart leren kennen en voelde zich zozeer
verbonden met de twaalf jaar oudere man dat hij in 1793 het gedicht
‘Griekenland’ aan hem opdroeg, waarin hij weemoedig
de dromerige voorstelling koestert hoeveel inniger de vriendschap met Stäudlin
zou zijn geweest als ze elkaar in de Klassieke
Oudheid onder een Griekse hemel hadden ontmoet: ‘Had ik daar, geliefde, jou
ontmoet,/ Zoals jaren her dit hart u vond!/ Ach,
hoe hart’lijk had ik u begroet!/ (MA I, 149).
Als Hölderlin af en toe met de gedachte speelde de opleiding tot predikant af
te breken en in de juristerij te gaan, nam hij
Stäudlin ten voorbeeld.’
(Bladzijde 57, 58) Morgen verder met dit hoofdstuk 4.