met ‘De wereld is een woord’ van Patricia de Martelaere. ‘Veeleer dan een gemeenschappelijke ervaringswereld te veronderstellen is de taal zelf onze enige echt gemeenschappelijke ervaringswereld. Zonder de taal is alles privé, ongearticuleerd, oncontroleerbaar. Daarom kunnen we ook nooit echt abstractie maken van de taal. Een kind dat leert spreken leert tegelijk ook zien, horen , smaken, voelen; het leert van meet af aan zijn privé-gewaarwordingen te formuleren in een collectief kader en ze daardoor, als gewaarwordingen, ook voor zichzelf te identificeren. Ook de toegang tot het eigen innerlijk, de eigen identiteit, gebeurt zodoende via de uitwendigheid, de collectiviteit van de taal. Wanneer het er soms op lijkt of Wittgenstein, in zijn analyses en gedachtenexperimenten, de mens alleen maar van woorden, tekens en uiterlijke gedragingen voorziet, en niet van een echte ‘inwendigheid’,dan is dat geenszins om het bestaan van een inwendigheid te ontkennen-alsof mensen alleen maar sprekende automaten zouden zijn. De weigering om rechtstreeks over mentale beelden als dusdanig te spreken is voor Wittgenstein slechts een manier om aan te duiden dat voor de mens het woord altijd voor het beeld komt, dat er geen andere toegang is tot het beeld dan via het woord. De werkelijkheid, zowel de fysische als de mentale, is afgeleid van het woord – of, zoals Wittgenstein het uitdrukt:’De “feiten” zijn slechts een picturale representatie van onze grammatica.’ (Philosophische Untersuchungen) Wij hebben dus niet, alles welbeschouwd, enerzijds de taal (de woorden) en anderzijds de werkelijkheid (de beelden die we van de buitenwereld of van onszelf ontvangen). Onze beelden zijn taal-beelden, en voor zover ze dat niet meer zijn, zijn ze onbeschrijfbaar, onbeschikbaar en vrijwel equivalent met onbestaand. Wanneer wij proberen onder de taal door te graven naar wat echt is, los van de taal, stuiten wij op een onarticuleerbare rest van confuse prive-gegevens, waarover niet meer kan worden gesproken, maar waar alleen nog krampachtig naar kan worden gewezen: dit, dat daar, dat is wat ik bedoel.’ (bladzijde 32 Patricia de Martelaere ‘Een verlangen naar ontroostbaarheid’, ‘Over leven, kunst en dood’) Wordt vervolgd.