de volgende poëticale verkenning die ik voor een gedeelte overneem is de paragraaf over ‘intertekstualiteit’. Ik volg Van Dijk weer op de voet. ‘Faverey verwees veel naar andere literatuur: naar onder anderen Kouwenaar en Mallermé , maar ook naar de bijbel, de Griekse mythologie of Sappho. Ook het werk van enkele componisten en beeldend kunstenaars fungeert als intertekst. Faverey speelde klavecimbel, en liet zelfs een tijdlang het dichten achterwege omdat hij muziek mooier vond. Muziek hielp hem bij het werken, vertelde hij in een gesprek met Jan Brokken:, Vooral als ik vastzit. Dan houd ik er een uurtje mee op en luister.(..) Zoals een heleboel dichters ben ik verschrikkelijk jaloers op die componisten. Die zitten niet aan de verwijzingen vast. Van woorden verwacht men begrijpelijkheid, mededelingen, je mag het niet alleen met ritme en klank doen. Soms denk ik wel eens: deze zin is op het randje van de onbegrijpelijkheid. Op zo’n moment kan muziek mij helpen. Even later besluit ik die zin toch maar te houden’. De invloed van de muziek op Favereys gedichten is bijvoorbeeld te zien in zijn herhalingstechnieken. Wat in de muziek een ’thema met variaties’ is, wordt bij Faverey losser spel binnen de reeksen, die kunnen zijn opgebouwd uit woorden of zinsdelen die in steeds andere constellaties terugkeren. Dit muzikale aspect van zijn poëzie kreeg in de kritiek het meeste aandacht. Aan Francois Couperin, de beroemde telg uit de componistenfamilie Couperin, wijdde Faverey een hele reeks:’Hommage à Francois Couperin’. In die reeks gaat het niet zozeer over muziek (behalve misschien in de regels ‘Veel meer is het echt niet//dan de kristallijne vitesse, haast misplaatste tendresse,//(…)’), als wel over de taal die tekortschiet. Uit dezelfde reeks stamt de veelgeciteerde uitspraak ‘Wat onder het woordoppervlak//schuilt, schuilt daar haast tevergeefs’. Faverey gebruikt juist de ‘muziekgedichten’ om daarin iets te zeggen over taal. Zoals alle barokmuziek kan ook het werk van Couperin (de organist van de koninklijke kapel, hij verkeerde aan het hof van Louis XIV in Versailles tot diens dood in 1715) in verband gebracht worden met taal en retorica. Hij schreef theoretische en didactische verhandelingen over muziek en veel van zijn composities hebben een narratief karakter. Bovendien gaf Couperin zijn composities een titel: ‘La Galante’, of ‘L’épineuse’ of: ‘Chêvrepieds’. Onderzoekers hebben getracht uit te vinden wat de aanleiding was voor de titels. Couperin schreef namelijk dat die er waren; ‘J’ai toujours eu un objet en composant ces pièces; des occasions différentes me l’ont fourni’.'( bladzijde 327 van ‘Leegte, leegte die ademt’, ‘Het typografisch wit in de moderne poëzie’ van Yra van Dijk) Wordt vervolgd.