een keer Celan. ‘SPRACHGITTER// Augenrund zwischen den Stäben.// Flimmertier Lid/rudert nach oben,/gibt einen Blick frei.// Iris,Schwimmerin,traumlos und trüb:/der Himmel,herzgrau,muss nah sein./Schräg,in der eisernen Tülle,/der blakende Span./Am Lichtsinn/errätst du die Seele.// (Wär ich wie du. Wärst du wie ich./Standen wir nicht/unter einem Passat?/Wir sind Fremde.)// Die Fliesen. Darauf,/dicht beieinander,die beiden/herzgrauen Lachen:/zwei/Mundvoll Schweigen.’ (bladzijde 99-100 uit ‘Paul Celan Die Gedichte’. Herausgegeben und kommentiert von Barbara Wiedemann.) Verder met ‘Oog en geest’ van Merleau Ponty. ‘En van haar kant is deze wereld,waarvan hij deel uitmaakt, niet ‘op zich’ of materie. Mijn beweging is geen beslissing van de geest, een absoluut voltrekken,dat vanuit de bodem van de subjectieve afzondering bevel zou geven tot een of andere verandering van plaats die op wonderbaarlijke wijze in de uitgebreidheid wordt uitgevoerd. Ze is de natuurlijke voortzetting en de rijping van een zien. Van een ding zeg ik dat het wordt bewogen, maar mijn lichaam beweegt zich,mijn beweging ontplooit zich. Ze is niet onwetend van zichzelf,ze is niet blind voor zichzelf,ze straalt voort uit een zich… Het raadsel is dat mijn lichaam tegelijk ziend en zichtbaar is. Dat wat alle dingen bekijkt,kan ook zichzelf bekijken en in dat wat het ziet tegelijk de ‘andere kant’ van zijn vermogen tot zien herkennen. Ziende ziet het zichzelf,voelend voelt het zichzelf,het is zichtbaar en waarneembaar voor zichzelf. Het is een ‘zich’, niet door een doorzichtigheid,zoals het denken dat slechts van alles denkt door het te assimileren,te constitueren en te transformeren tot gedachte,maar een ‘zich’ door een verwisseling,door een narcistische en onafscheidelijke verbondenheid van dat wat ziet met dat wat het ziet,van dat wat voelt met dat wat het voelt,van het waarnemende met het waargenomene. Een ‘zich’ kortom dat aan de dingen gebonden is, dat een voor- en achterkant,een verleden en een toekomst heeft… Vanuit deze eerste paradox worden voortdurend andere voortgebracht. Zichtbaar en beweeglijk hoort mijn lichaam bij de dingen,het is er een van,het is gevangen in het weefsel van de wereld, en zijn inwendige samenhang is die van een ding. Maar omdat het ziet en zich beweegt,houdt het de dingen in een cirkel om zich heen,zijn ze een aanhangsel of een verlenging van het lichaam,zijn ze ingekapseld in zijn vlees,maken ze deel uit van zijn volledige definitie en is de wereld van dezelfde stof als die van het lichaam gemaakt.'(bladzijde 20 uit ‘Oog en geest’ van Maurice Merleau-Ponty) Wordt vervolgd.