gedicht van Celan. Nog even. ‘UNTEN// Heimgeführt ins Vergessen/das Gast-Gespräch unsrer/langsamen Augen.// Heimgeführt Silbe um Silbe,verteilt/auf die tagblinden Würfel,nach denen/die spielende Hand greift,gross,/im Erwachen.// Und das Zuviel meiner Rede:/angelagert dem kleinen/Kristall in der Tracht deines Schweigens.’ (bladzijde 95 uit ‘Paul Celan Die Gedichte’. Herausgegeben und kommentiert von Barbara Wiedemann.) Nu verder met ‘Oog en geest’ van Merleau-Ponty. ‘Welnu,zodra dit vreemde systeem van uitwisselingen is gegeven,doen zich ook alle problemen van de schilderkunst voor. Zij illustreren het raadsel van het lichaam en dit raadsel rechtvaardigt ze. Omdat de dingen en mijn lichaam uit dezelfde stof zijn gemaakt,moet zijn zien zich op de een of andere manier in de dingen voltrekken,of moet hun manifeste zichtbaarheid zich door een geheime zichtbaarheid in het lichaam verdubbelen:’de natuur is vanbinnen’,zegt Cézanne. Kwaliteit.licht.kleur,diepte.die daar vóór ons zijn,zijn daar slechts doordat ze een echo in ons lichaam wakker roepen,doordat het lichaam ze een ontvangst bereidt. Waarom zouden dit inwendige equivalent en deze tot vlees geworden formule van hun aanwezigheid,die de dingen in mij opwekken,niet op hun beurt een nog zichtbare schets oproepen waarin elke andere blik de motieven zal terugvinden die aan zijn onderzoek van de wereld ten grondslag liggen? Zo verschijnt iets zichtbaars in de tweede macht,de lijfelijk aanwezige essentie of icoon van het eerste. Het gaat hier niet om een zwakke verdubbeling,een gezichtsbedrog of een ander ding. De op de rotswand van Lascaux geschilderde dieren zijn daar niet zoals de spleten en de welvingen van het kalksteen er zijn. Ze zijn evenmin ergens anders. Iets ervoor of erachter,gedragen door de steenmassa waarvan ze handig gebruikmaken,stralen ze eruit voort zonder ooit hun ongrijpbare bevestiging eraan te verbreken. Het zou mij heel wat moeite kosten te zeggen waar de schildering is die ik bekijk. Want ik kijk er niet naar zoals je naar en ding kijkt,ik fixeer haar niet op haar plek,mijn blik dwaalt erin rond zoals in de stralenkransen van het Zijn,en ik kijk eerder volgens of met de schildering dan dat ik haar zie. Het woord beeld staat in een kwaad daglicht omdat men ondoordacht heeft gemeend dat een tekening een afdruk,een kopie,een tweede ding was,en het mentale beeld een soortgelijke tekening in onze privéhuishouding.'( bladzijde 22-23 uit ‘Oog en geest’ van Maurice Merleau-Ponty.) Wordt vervolgd.