met ‘De ervaring van intertekstualiteit’ ondertitel ‘De intensiteit van wat ‘raakt’: de simultane werking van tekst en intertekst in Tonnus Oosterhoff’ geschreven door Frans-Willem korsten. ‘Met betrekking tot die kenmerken is theatraliteit hier analoog aan een definitie van intertekstualiteit waarin tijd en ruimte worden gecomprimeerd of in elkaar geplooid. Tekst en intertekst worden dan niet gedefinieerd door een verschuiving in plaats of tijd,maar door de manier waarop ze in een ‘nu’ resoneren:hoe ze in samenwerking,simultaan,een zowel individueel als collectief gevormd en vormbaar publiek ‘raken’- en daardoor kunnen veranderen. Besluit De vorm van intertekstueel onderzoek die het begrip ‘resonantie’ esthetisch en politiek inzet,is wetenschappelijk en gericht op een affectief geladen vorm van kennis. Resonantie kan allereerst heuristisch werken. De vraag is niet waar iets begint of vandaan komt,maar wat er gelijktijdig meebeweegt en voor wie. Deze vorm van intertekstueel onderzoek legt daardoor de nadruk op de affectieve werking van kunst,en in het verlengde daarvan neemt het empathie en participatie als uitgangspunt,in plaats van afstand. Het neemt de esthetisch-politieke aard en werking van het object serieus,ook in relatie tot de onderzoeker. Alle deelnemers – tekst,intertekst,gebruikers,wetenschappers – zijn gevormd door sociaal-culturele krachten en vormen die krachten ook weer. Die sociaal-culturele krachten zijn dus niet alleen object van onderzoek. Cultuuranalyse is altijd werk-in-uitvoering,inclusief een analyse van het ‘zelf’. ‘(bladzijde 321-322) Wordt vervolgd. Nu weer een gedicht van J.L. Borges uit de bundel ‘De Gezworenen’. ‘DE AVOND/// De avonden die komen en die gingen/ zijn een enkele,onbevattelijk./ Ze zijn een klaar kristal,alleen en smartelijk,/ ontoegankelijk voor de tijd en zijn vergetelheid./ Ze zijn de spiegels van die eeuwige avond/ die zich aan een geheime hemel vergaart./ Aan die hemel staan de vis,het morgenrood,/ de weegschaal,de waterput en het zwaard./ Het Ene en elk ander exemplaar. Dat leert ons/ Plotinus in zijn boeken,negen in getal;/ wellicht is ons korte leven maar/ een vluchtig afschijnsel van het goddelijke./ Rond het huis waart de Avond. Die van gister,/ die van vandaag,die niet voorbijgaat,’ (bladzijde 29) Wordt vervolgd.