met het essay van Henk Oosterling ‘De bestaansesthetica van Michel Foucault’ ondertitel ‘Leven als een medium’ uit de bundel ‘Hoe kunst en filosofie werken’. ‘De tweestrijd komt tot inkeer:de boetvaardige zondaar openbaart zijn geheime waarheid in een volledige onderwerping aan de macht. Zelfhaat en ressentiment worden productief. Ze verzuren als het ware de ziel. Dit reactieve nihilisme dat levenskrachten niet meer versterkt maar verzwakt wordt door Descartes filosofisch afgedicht. Het ‘cogito’ realiseert zich door innerlijke contemplatie in de waarheid:’cogito ergo sum’,ik denk dus ik ben. Inzicht in de werking van de waarheid via de wiskundige methode wordt van dit ‘cartesiaanse moment'(Foucault 2005:27) de exclusieve toegang. Lichamelijkheid verdwijnt als medium van de waarheid. In de breuk met de middeleeuwse autoritatieve onderzoekstraditie verdwijnt de belichaming van de waarheid als zelfpraktijk naar de marge van de samenleving. Pas als het christendom in de moderne wereld in crisis raakt,ziet Foucault,voorbij de nihilistische kaalslag,nieuwe kansen voor een praktiserend waarheidsspreken:in politiek-esthetische exposure van de metropolitane dandy (Baudelaire) en de subversieve levenshouding van politieke en artistieke avant-gardes. In deze vrijheidspraktijken wordt in het hiernumaals een ander leven geleefd. Subject: ‘Gesamtkunstwerk under construction’ De politieke en artistieke avant-gardes ontwikkelen strategieën om zich aan het disciplinerende,hegemoniale discours te onttrekken. Zij belichamen hun ‘afwijkende’ waarheden op subversieve wijze. Zo blijken de bohemien en de militante activist directe erfgenamen van Diogenes. Met hun streven in dit leven een ander leven te leiden,met hun esthetische en politieke wil tot breken,sluiten deze neo-kynici zelfs aan op de traditie van het ‘Gesamtkunstwerk’,dat op zijn beurt het renaissancistische ideaal van de ‘uomo universale’ al uit zijn voegen deed barsten. Slechts vanuit deze avant-gardistische focus is Foucaults bestaansesthetica op juiste waarde te schatten. ‘De kunst is in staat om aan het bestaan een vorm te geven,de vorm van het ware leven,die met alle andere vormen breekt […] elk werk dat in en uit dit leven ontspruit,behoort toe aan de dynastie en het domein van de kunst.'(bladzijde 92-93) Wordt vervolgd. Nu weer een gedicht van daniil charms uit ‘ik zat op het dak’. ‘Ik weet waarom de wegen/ontworsteld aan de aarde/vaak met de vogels spelen./De zwakke twijgjes van de wind/schommelen mandjes die door spechten zijn gevlochten/de spechten rennen langs de stammen/met in hun handen potloodstompjes./Daar komt een fles te voorschijn uit een gat/en richt zijn vlucht naar ’t meer/om zich met water vol te laten lopen./Wat zal de eik verheugd zijn/wanneer er in zijn midden/een hart van water wordt geplaatst./Ik ben twee duiven gepasseerd/de duiven sloegen met hun vleugels/om zo de vos te laten schrikken/die met zijn scherpe klauwen/de jonge duiven opvrat./Ik nam een schrift en sloeg het open/en las zeventien woorden/die ik de dag tevoren had geschreven./Meteen vlogen de duiven weg,/de vos werd een klein lucifersdoosje,/en ik werd heel erg vrolijk.///[1931]'(bladzijde 271) Wordt vervolgd.