met het essay van Laura van Grinsven ‘Het spook van Van Gogh’ ondertitel ‘Na de polyloog van Heidegger,Schapiro en Derrida’ uit de bundel ‘Hoe kunst en filosofie werken’. ‘Hoewel Heidegger de kunstenaar,samen met het werk,als de oorsprong van de kunst ziet – ze cirkelen om het begrip kunst heen – onderzoekt hij het werk met name vanuit zijn ding-zijn. Toch blijft de kunstenaar impliciet aanwezig als degene die het werk heeft gemaakt waarmee hij het oplichten en verdwijnen van de waarheid voor de toeschouwer in gang heeft gezet. Zonder hem was er geen werk. Net zomin als er architectuur zou zijn zonder grond,of tekst zonder witregels. De kunstenaar is het parergon van het werk. Kunst is gemaakt door de kunstenaar die het werk tot kunst bestempeld,of een object wordt later het domein van de kunst binnengehaald waarmee de maker plots de kunstenaar wordt. Hoewel het werk net als het tuig gemaakt wordt,zoals Derrida aantoont,wordt er op een andere wijze betekenis aan gegeven. Geconfronteerd met een kunstwerk worden andere vragen gesteld dan bij een tuig. Voor Derrida is het begrip kunst zelf een parergon van het kunstwerk (Vande Veire 2002: 327-331). Voor Heidegger bestaan het werk en de kunstenaar krachtens de kunst,het onbenoembare wezen. Hoe onderscheiden wij dan direct werken van gewone dingen? Omdat het kunstwerken zijn,zeggen beide heren. Onze wijze van kijken,van vragen stellen,maakt een ding tot werk,volgens Derrida. Hoe komt het dat wij dan ten aanzien van bepaalde objecten deze vragen stellen? Wat doet een kunstwerk werken? Dat gebeurt pas wanneer de kunstenaar zijn naam aan een ding verbindt (of er later aan wordt verbonden),dan wordt het een werk. Pas dan verwordt het tot een werk (ding) van de kunsten.’ (bladzijde 238-239) Wordt vervolgd. Nu weer een gedicht van daniil charms uit ‘ik zat op het dak’. ‘De droom van twee zwartharige dames////Twee dames slapen,ach welnee,/ze slapen heus niet,ach welnee,/ze slapen wel en dromen dat/Ivan de kamer binnentrad,/ook kwam de huisbaas op bezoek,/met in zijn hand deel twee van ‘ t boek/Oorlog en vrede van Tolstoj…/Welnee,’ t zit anders in elkaar,/Tolstoj kwam binnen en trok daar/zijn mantel en zijn laarzen uit/en schreeuwde ‘Vanka,help,vooruit!’/Ivan nam fluks een bijl ter hand/en sloeg Tolstoj zijn kop kapot./Tolstoj viel neer. O welk een schand!/Heel Ruslands letterkunde op de pot.///19 augustus 1936’ (bladzijde 288) Wordt vervolgd.