met het essay van Frank Vande Veire ‘Wat zij hier piept,is geen piepen’ ondertitel ‘Kafka en de vreemde gift die kunst is’ uit de bundel ‘Hoe kunst en filosofie werken’. ‘Om van het notenkraken zijn ‘eigenlijke wezen’ tot uitdrukking te brengen,is het dus niet alleen nodig dat het wordt geïsoleerd uit de context van alledaagse handelingen waar het normaal deel van uitmaakt,maar ook dat er in in de uitvoering een onhandigheid,een aarzeling of hapering binnensluipt. Toegepast op Josefine: haar gezang wekt niet zomaar bewondering ondanks het feit dat het zelfs niet het niveau van het gewone gepiep haalt,maar juist dankzij. Josefine ‘moet zich zo ontzettend inspannen,niet om gezang – laten wij maar over gezang zwijgen – maar om zoiets als het doodgewone gepiep voort te brengen'(828). In een fragment waarin de verteller-muis zich voor zijn doen bijzonder lyrisch uitdrukt,beschrijft hij hoe Josefine in haar amechtige gepiep alle levenskracht die ze in zich heeft investeert,alsof ze zich hiermee op het randje van de dood begeeft: Het is alsof al haar kracht in haar gezang is samengestroomd,alsof aan alles aan haar wat niet rechtstreeks voor het zingen nodig is,iedere kracht,bijna iedere levensmogelijkheid ontnomen is,alsof zij ontluisterend is,verlaten,enkel aan de bescherming van goede geesten overgeleverd,alsof zij,terwijl zij zo in zichzelf verzonken leeft in haar lied,door een kil zuchtje dat langs haar strijkt,gedood zou kunnen worden. (827-828) Beweren dat Josefine iets absurds doet is een understatement. Josefine gaat tot het uiterste van haar krachten,tot op het punt dat ze bijna alle krachten heeft opgebruikt die nodig zijn voor haar pure zelfbehoud – en dit om nog net of zelfs net niet het gepiep voort te brengen dat andere muizen geen enkele moeite kost. Maar hiermee,suggereert de vergelijking met het notenkraken,raakt zij aan het ‘wezen’ van het piepen waaraan de doorsnee-muis voorbijgaat omdat hij het zo moeiteloos doet. Doordat ze iets produceert dat minder dan gepiep is,uit ze dus iets meer,namelijk het wezen van het gepiep. Vandaar dat de muis moet toegeven dat Josefine een punt heeft wanneer ze hooghartig ‘ieder verband tussen haar kunst en het piepen'(826) ontkent. Het is enkel op afstand dat haar gezang niet meer dan een zwak gepiep lijkt:’als je voor haar zit weet je:wat zij hier piept,is geen piepen’- al kun je met je nuchtere verstand achteraf alleen maar zeggen dat het gewoon gepiep was en zelfs minder dan dat…'(bladzijde 251-252) Wordt vervolgd. Nu weer een kindergedicht van daniil charms uit ‘ik zat op het dak’. ‘Een onverwachte vangst////Een zoon zei tot zijn vader:’Pap,/Weet je wat ik nou niet snap?/Nog geen vis heeft toegebeten/En we vissen al zes uur./Laten we het maar vergeten,/’t Wordt vervelend op den duur.’//’Hou jij je brutale snuit!’/Riep zijn vader woedend uit./Hij springt op,kijk naar de hemel…/En zijn hart gaat plots te keer!/Met een kreet ploft uit de hemel/Iets pardoes in ’t water neer.//Zoon trekt met behulp van pa/Gauw de drenkeling aan het land./’n Stroom van vissen kruipt hem na,/Spartelt op de wallekant!/Zoon is blij. Pa helemaal./Dit is ’t eind van het verhaal.//1941′(bladzijde 306) Wordt vervolgd.