met het essay van Frank Van de Veire ‘Wat zij hier piept,is geen piepen’ ondertitel ‘Kafka en de vreemde gift die kunst is’ uit de bundel ‘Hoe kunst en filosofie werken’. ‘Doordat Josefines gepiep het alibi van deze inhoud mist,doordat zij bewondering eist voor een niet-kunnen-piepen,komt bij haar de aanspraak als het ware op een schaamteloze en gênante manier op de voorgrond te staan. Haar aanspraak is manifest sprakeloos. Ze eist bewondering en begrip zonder daar in alle ernst op te kunnen rekenen. Onze muis is op zijn diepzinnigst wanneer hij het volgende opmerkt: Je moet toegeven:aan Josefine is er heel wat belachelijks.[…] Maar om Josefine lachen wij niet. Dikwijls krijg ik het gevoel alsof het volk zijn verhouding tot Josefine zó opvat,dat dat broze hulpeloze wezentje dat zich volgens haar eigen opvatting door haar zingen van iedereen onderscheidt,hun is toevertrouwt en dat zij voor haar moeten zorgen;de reden voor deze opvatting is niemand duidelijk,alleen het feit schijnt vast te staan.(829). Anders gezegd:hoewel er aan Josefines zekerheid over het sublieme van haar gezang ontegensprekelijk iets bespottelijks is,lacht niemand om haar – toch niet in haar bijzijn,zoals de muis elders nuanceert, Immers:Josefine is het volk nu eenmaal toevertrouwd,ook al weet niemand waarom. Dat Josefine het muizenvolk is toevertrouwd en dat het zich dus over haar dient te ontfermen,is iets wat door iedereen,zelfs de grootste sceptici,als een feit wordt aangenomen en verder niet kan worden verklaard. Dit betekent dat de aanspraak die Josefine op het volk doet onvoorwaardelijk aanvaard wordt als iets dat gerechtvaardigd is. Deze aanvaarding is zo onvoorwaardelijk,omdat Josefines aanspraak verstoken is van elke betekenis. Als immers aan haar aanspraak een articuleerbare betekenis (functie,nut,doelstelling) kon worden toegeschreven,dan zou de waarde ervan meetbaar,evalueerbaar of toetsbaar zijn,en dan zouden redenen kunnen worden aangegeven om er al dan niet op in te gaan. Die aanvaarding zou niet onvoorwaardelijk zijn. Precies zijn nadrukkelijke betekenisloosheid maakt van Josefines aanspraak een gift die het volk onmogelijk kan weigeren of loochenen,hoe belachelijk,potsierlijk of irritant hij bij sommigen ook kan overkomen. Josefine bestaat zelf in en door die gift. Zij is één en al gift aan het volk. Hoezeer zij ook kan neerkijken op haar eigen volk – en dat dóét zij,overtuigd als ze is dat haar gezang niet of om de verkeerde redenen begrepen wordt – ze bestaat slechts als zangeres in zoverre ze zich onvoorwaardelijk aan haar volk toevertrouwt.'(bladzijde 255-256) Wordt vervolgd. Nu weer een citaat uit de dagboekenfragmenten en notities van daniil charms’ verzamelde werk ‘ik zat op het dak’. ‘Over het lachen 1. Raad aan humoristen Ik heb gemerkt dat het heel belangrijk is het punt te vinden waarop mensen gaan lachen. Als je wilt dat het publiek lacht,ga dan het toneel op en blijf zwijgend staan tot er iemand begint te lachen. Wacht dan nog even,tot er nog iemand gaat lachen,op een manier dat iedereen het hoort. Die lach moet welgemeend zijn en claqueurs zijn hiervoor niet geschikt. Als dit allemaal gebeurd is,weet je dat je het punt hebt gevonden waarop mensen gaan lachen. Daarna kun je met je humoristische programma beginnen,en wees gerust,succes is verzekerd. 2. Er bestaan verschillende soorten gelach. Je hebt het gemiddelde soort gelach,waarbij de hele zaal lacht,maar niet voluit. Je hebt het hevige gelach,waarbij alleen een bepaald deel van de zaal lacht,maar dan wel voluit,en een ander deel van de zaal stil blijft:voor dat deel is het gelach volstrekt onbegrijpelijk. Dat eerste soort gelach is wat theatercommissies van variétéartiesten verlangen,maar het tweede soort is beter. Boerenkaffers hoeven niet te lachen. [september 1933] (bladzijde 474) Wordt vervolgd.