met het boek van Arthur C. Danto ‘Wat kunst is’. ‘Schrijvers als Locke begonnen niet zo lichamelijk als Wollheim,maar met de zogenaamde vijf zintuigen,maar mijn algemene indruk is dat zelfs als de inhoud van de neonatale ervaring zo is als Wollheims psychologie die beschrijft – een mix van luchtjes,pijntjes,warmte,weerstand en toegeven – er waarschijnlijk een aangeboren gevoel voor structuur is dat ons al heel vroeg in staat stelt vorm te geven aan ervaringen en ons er niet alleen in rond te wentelen. Maar ik citeer Wollheims lichamelijke fenomenologie omdat hij met zijn theorie in ieder geval laat zien dat de basis van onze kennis van de buitenwereld ervan uitgaat dat we zijn begonnen met het soort lichaam dat op Mantegna’s schilderij wordt afgebeeld en op dat van De Kooning wordt gesuggereerd. Toen ik een keer een presentatie gaf over Wollheims ideeën,liet een collega in cognitiewetenschap me een opmerkelijk filmpje zien. Daarin houdt een man een baby vast die net tien minuten oud is. De man deed zijn mond open en dicht,en de baby imiteerde hem,en deed ook zijn mond open en dicht. De man stak zijn tong uit en de baby stak ook zijn tong uit. De nabootsingen waren zo exact en spontaan dat het bijna leek alsof de baby en de man een taalspelletje van Wittgenstein speelden,maar dan zonder woorden – alsof de man met het openen van zijn mond de baby opdracht gaf zijn eigen mond te openen. En als je de inductieve structuur zou reconstrueren die mensen en monden met elkaar verbindt,komen baby’s kennelijk ter wereld met indrukwekkende rekenvermogens en een taal van gedachten die hen laat redeneren dat ze hun tong moeten uitsteken als anderen dat ook doen.'(bladzijde 109-110) Wordt vervolgd. Nu weer een gedicht van Bernlef uit ‘Voorgoed’. ‘BRITS///Een brits timmeren/voor de herinnering/aan het gebaar dat/als een lamp snel/aan- en uitgedraaid/zwart op mijn netvlies/verder brandt///Ik zal nooit weten/wat je hand bedoelde/midden in de kamer/terwijl de ochtend/in je nagels blonk/of voelde – ’t is alleen/gebeurd///De geur van koffie/om ons heen/een vederlicht getralied/oog dat in het mijne scheen/de kamer als een zetstuk van geluk///O,onbruikbaar meubel/brits van louter kwasten/van tegendraads en ongeverfd geluk/zwerf voor altijd door mij heen/geurend als jouw gebaar en/koffie en ontimmerbaar.'(bladzijde 124) Wordt vervolgd.