met het boek van Peter Henk Steenhuis en René Gude ‘door het beeld door het woord’. ‘Als eerste valt de ruimte op. Ik kijk werkelijk naar een museumruimte,de ‘folly’ middenin oogt kolossaal. Nu pas begrijp ik ook de praktische problemen waarover Kuitenbrouwer me had verteld:’Ik werk met een palet aan latjes. Heel smalle latjes. Want straks wordt alles vier keer vergroot. En dan zijn ook de nerven van de latjes vier keer zo breed. Is dat nog geloofwaardig? Ik gebruik ook minuscule schroeven,zodat je als toeschouwer niet gehinderd wordt door reuzenschroeven.’ Behalve de ruimte is het licht opvallend. Niet de lichtval van boven,maar de manier waarop het door de verschillende dichtheden van de openingen in de facade valt. Bij het gedeelte van de doorzonwoning zijn weinig lamellen gemaakt,daar is veel licht. Tijdens ons gesprek had Kuitenbrouwer me verteld dat ze graag deuren en ramen gebruikt, ‘Dat zijn doorgangen,openingen van licht en lucht. Ze maken een visueel circuit mogelijk,zoals openingen bij de mens een ervaring mogelijk maken. Ramen,deuren – ogen, oren,mond,neus:alles waar lucht of licht doorheen gaat is een bron van ervaring.’ Nu ik iets langer kijk,ervaar ik de afwezigheid van mijn lichaam in die ruimte. Dit is de eerste tentoonstelling die ik bezoek zonder daarbij lichamelijk aanwezig te zijn. Natuurlijk heb ik vaak beelden bekeken op internet,maar dat was om informatie op te zoeken,niet met de intentie een tentoonstelling te bekijken. Nu,zo zonder lichaam,vraag ik me meteen af hoe ik door die vreemd draaiende deur zou moeten. Het is een deur als een ophaalbrug. En stond ik wél echt in dat museum,zou ik dan nog langs de ‘folly’ kunnen? Alles klapt,scharniert en tocht in deze ‘folly’.’ (bladzijde 188-189) Wordt vervolgd. Nu weer een gedicht van Breyten Breytenbach uit de bundel ‘De windvanger’. Verder met ‘VLAM’. ”the simoom caresses you like a lion/with a flaming breath…/the very skeletons of mountains…’ Sir Richard Burton///het verteerde hoofd van Generaal Gordon Pasja bloeit op een speer:/grijnswitte tanden knarsen tegen het licht/tanden zwart van het aangezicht van het vuur en de tong is as-/deze wraak brandt schoon -/terwijl de mannen van de Mahdi/met flikkerende tulbanden/ klein over de vlakten kadaveren/ten zuiden van hier zitten de vrouwen van de Kabaka/ver van biestmelk te braken in hun hutten;/nog zuidelijker galopperen sierlijk giraffen:/de bundels stokken worden opgeraapt,/en hoog tegen de hellingen van de berg van vuur/waar de grijze sneeuw begint/ligt het koolzwarte lijk van het luipaard///Afrika.zo dikwijls geplunderd,gezuiverd,gebrand!/Afrika staat in het teken van vuur en vlam…'(bladzijde 60-62) Wordt vervolgd. Het gedicht is nog niet af.