met het boek van Peter Henk Steenhuis en René Gude ‘door het beeld door het woord’. ‘Zeker sinds de ontdekking van digitale fotografie is de camera helemaal een sociaal medium geworden. Van Til:’Zo gebruik ik mijn analoge camera niet.’ Hoe dan wel,vraag ik,zonder enige technische kennis van fotograferen. Van Til lacht:’Ja,nu stuiten we onmiddellijk op het lastigste deel van mijn werk.’ Hij verandert van toon en begint rustig,op docerende wijze te vertellen. ‘In mijn werk richt ik mij op de eigenschappen van de camera bij het registreren van de wereld. Daarbij kom ik zaken tegen als belichting en belichtingsduur:de tijdsduur die beschrijft hoe lang een lichtgevoelige plaat wordt blootgesteld aan een bepaalde hoeveelheid licht.’ Van Til blijkt iedere eenheid van tijd als belichtingsduur te gebruiken.’Dat kan een duizendste seconde zijn ,maar ook een hele dag. Ik heb een werk gemaakt dat de complete duur van de nacht vastlegt,tegenstrijdig genoeg resulterend in een dagblauw monochroom. Nog meer dan tot dat ene beeld te komen,biedt de camera de mogelijkheid grip te krijgen op de tijd,op het vervliegen,het voorbijgaan van de wereld. De camera kan verder kijken dan het menselijk oog en werpt een meedogenloze blik op de voltrekking van de werkelijkheid.’ Wat zien we hier dat ons oog ontgaat? ‘Afstand. Wij definiëren tijd in seconden,minuten,uren,dagen. Kosmologisch gezien is tijd gebonden aan licht. Niets kan sneller reizen dan het licht:driehonderdduizend kilometer per seconde. De afstand van de aarde tot de zon is gemiddeld honderdvijftig miljoen kilometer,wat betekent dat licht er 499 seconden over doet voordat het van de zon de aarde bereikt. Dat is acht minuten en negentien seconden:de sluitertijd die ik gebruikt heb bij het maken van deze foto.’ (bladzijde 195-198) Wordt vervolgd. Nu weer een gedicht van Breyten Breytenbach uit de bundel ‘De windvanger’. Verder met het gedicht ‘BRIEF UIT DEN VREEMDE AAN SLACHTER’. ”de gevangene bekent’/wanneer je dromen finaal vergruisd zijn/en je ver van je mensen op de nachtverduistering wacht/zoals de dennenboom pijnlijk naar vlammende zeilen verlangt/en de klacht een witte wind siddert door het bos/om maandagochtenden kreupel als een raaf/aan de lippen van de oceaan te hurken/dan ben je bereid/om bevend in de grond/de insecten te voeren/om diep in de grond van verklaringen te getuigen///ik kan getuigen/ik kan de kleuren van binnenuit beschrijven/de muren zijn zwart het snot is van goud/het bloed en de etter zijn ijs en bessensap/buiten tegen de bolwerken pikt de vogel’ (bladzijde 66) Wordt vervolgd. Het gedicht is nog niet af.