met ‘Vrijheid'(Proust,Bergson,Husserl,Sartre,Beauvoir)van Ger Groot uit het boek ‘De geest uit de fles'(Hoe de moderne mens werd wie hij is). ‘En anderzijds legt de plicht om keuzes te maken bloot dat ik verantwoordelijk ben voor alles,ja zelfs voor de hele wereld zoals die is – inclusief de daden van mijn regering,waartegen ik mij kennelijk niet (of onvoldoende)heb verzet. Dat is een duizelingwekkend inzicht dat verklaart waarom Sartre van een ‘veroordeeld-zijn tot vrijheid’ spreekt. Die vrijheid beweegt zich boven een diepe grondeloosheid waaruit volgens Sartre de menselijke bestaansangst voortkomt. Wat ik doe,kan ik nooit volledig verantwoorden:daarin ligt de menselijke schuldigheid. Hier zet Sartre een aantal grondgedachten van Kierkegaard voort. Maar terwijl Kierkegaard de angst ervaart in het besef dat de goddelijke verlossing wel eens zou kunnen uitblijven en dat hij zo in de afgrond van het zijn teloor zou kunnen gaan,spruit de angst bij Sartre voort uit het besef dat het bestaan hoe dan ook een afgrond is – zonder remedie. En waar Kierkegaard schuld letterlijk opvat als een tekortschieten ten aanzien van de goddelijke werkelijkheid,daar wil Sartre niets weten van zoŽn theologische interpretatie. Zo weet hij de aanzetten van Kierkegaards existentie-denken om te buigen naar een filosofie waarin de twintigste-eeuwse mens enerzijds godloos kan zijn,maar aan de andere kant zijn levensopdracht toch kan aflezen aan zijn existentie zelf. Alleen in de eigen keuze voor het individuele bestaansproject komt de vrijheid werkelijk tot haar recht.'(bladzijde 241-242) Wordt vervolgd. Nu weer verder met een gedicht uit de reeks ‘Digitaal speeldoosje’ van Mark van Tongele uit de bundel ‘Gedichten’. ‘Taal kikkert op/een kluitje licht./In het zonneriet ruist/tijd als een zijden vliet./Mijn bloed koraalt,/eiert in snoeren/op Gods hartvloer./Dood dommelt.Ik/schommel de kleuren/wieg van een gedicht.’ (bladzijde 92) Dit is het gedicht. Wordt vervolgd. Een bijzonder woord. Uit de bundel ‘Lucebert verzamelde gedichten’ de woordgroep ‘staan op mijn hoge golven’.(bladzijde 227)