Weer verder met ‘Hölderlin, biografie van een mysterieuze
dichter’ van Rüdiger Safranski.
Verder met
Hoofdstuk 2
‘Maar melodramatisch gaat het eraan toe in een ander gedicht aan ‘Stella’.
Fantasieën over de dood worden zwelgend
uitgesponnen: ‘Stella! ach! We lijden veel! als het graf maar -/ Kom, kom koel
graf! Neem ons beiden op! (MA I, 19).
Louise liet zich die kerkhofromantiek welgevallen, maar ze zal later bepaald
doortastend blijken. Bij Hölderlins afscheid
van Maulbronn dicht ze: ‘God! hoe wisselen toch de tijden/ nu eens vreugde dan
weer smart/ […]/ Bange scheiding loert
al langer/ als een dief op ons geluk.’ (MA II, 416)
Aanvankelijk hoopte ze op een duidelijke verklaring van haar geliefde, ze
wilde een soort verloving ter overbrugging van
de tijd waarin ze gescheiden zouden zijn en die met Hölderlins verhuizing naar
het Tübinger Stift naderde. In een brief werd
ze voor haar doen nogal duidelijk. Na een schietgebedje – ‘O God lieve Heer,
aan Uw Hand zullen ze toch voorbijgaan de
jaren der scheiding’ (Nieuwjaar 1789, MA II, 435) – komt de overduidelijke
hint:’het duurt niet lang meer of opnieuw zal een
paar uit mijn vriendenkring de band der eeuwige trouw knopen’. Tegen het einde
van zijn tijd in Maulbronn, in de herfst van
1788, werd eindelijk Hölderlins moeder ingewijd, die geen enkel bezwaar had
tegen dat meisje van goeden huize. Ook de
Nasts behoorden immers tot de ‘eerbaarheid’.’
(Bladzijde 34) Morgen verder met dit hoofdstuk 2.