Weer verder met ‘Hölderlin, biografie van een mysterieuze
dichter’ van Rüdiger Safranski.
Verder met
Hoofdstuk 2
‘ Van de correspondentie tussen Hölderlin en de twee jaar oudere Louise zijn
slechts enkele brieven bewaard gebleven.
Na een gezamenlijke wandeling over een van de heuvels rondom Maulbronn schreef
hij:’Het deed me onuitsprekelijk goed
toen ik […] jouw kus nog op mijn lippen voelde’ ( 18 april 1788; MA II, 421).
Ze spreken af dat ze op hetzelfde moment in
Schillers ‘Don Carlos’ zouden gaan lezen. Dan waren ze dicht bij elkaar. Hij
stroomde nu over van gedichten, schrijft hij.
Bij zijn wandelingen heeft hij een schrijftafeltje bij zich waarop hij versregels
noteert – en weer uitgumt. Maar enkele van die
aan Louise gewijde gedichten – ‘Aan Stella’ – had hij toch bewaard. Hij
blijkt een door twijfel geplaagde verliefde jongen:
‘Jij goede Stella! Waan je mij gelukkig/ als in het dal ik stil en verlaten en/
door jou vergeten dwaal, als in/ vluchtige vreugden
jouw leven verder dartelt?’ (MA I, 41). Hem kwelt dus de voorstelling dat zijn
geliefde plezier zou kunnen beleven zonder dat
geluk aan hem te danken te hebben, later een hoofdmotief van de ongelukkige
liefde van Hyperion voor Diotima. Hier klinkt
dat al door, zij het nog betrekkelijk ondramatisch.’
(Bladzijde 33-34) Morgen verder met dit hoofdstuk 2.