Weer verder met het essay ‘Locus amoenus’ van Stefan Hertmans uit de bundel ‘De mobilisatie van Arcadia’.
‘De locus amoenus blijkt vaak dit soort tussen-plek te zijn, een plek van overgang van het ene stadium naar het andere. Dat verklaart ook de grote populariteit van wat men in de laatmiddeleeuwse en vroege renaissancistische literatuur kende als de zogenaamde ‘Natureingang’. Nagenoeg elk tafereel begon met het beschrijven van het landschap, het seizoen, ja zelfs de weersomstandigheden waarin het verhaalde zich moest gaan afspelen. Meestal ging het om de pas ontluikende natuur, die het beginnende boek weerspiegelde: alles is vervuld van verwachting.
De Duitse exegeet Ernst Robert Curtius heeft in zijn beroemde standaardwerk ‘Europaische Literatur und lateinisches Mitteralter’ de locus amoenus als technische term opnieuw gelanceerd en voorzien van een lijst van kenmerken. ‘Sein Minimum an Ausstattung,’ zegt Curtius,’ besteht aus eimem Baum (Oder mehreren Baumen), einer Wiese und eimem Quell Oder Bach. Hinzutreten konnen Vogelsang und Blumen. Die reichste Ausfuhrung
fugt noch Windhauch hinzu’(p.202). Kortom, het landschapje waarin ironisch genoeg Orpheus zijn Eurydice verliest. Het blijft overigens prangend om te beseffen dat Curtius’ mijmering over het arcadische landschap tijdens de oorlogsjaren werd geschreven en in een door de bombardementen stukgeschroeid Duitsland verscheen in 1948. De locus amoenus, Lustort van wat ooit de humanistische literatuur was geweest, bleek een verloren Arcadia geworden dat om melancholische exegese vroeg. Curtius wijst op de grote vloed aan middeleeuws-Latijnse teksten waarin de locus amoenus, te midden van pest en oorlogen, steevast bloeide als nooit tevoren.’ (Bladzijde 127-128) Dit is fragment 16. Wordt vervolgd.