Weer verder met het essay ‘Ongeschreven wetten’ van Stefan Hertmans uit de bundel ‘Het zwijgen van de tragedie’. ‘Haar sluier, waardoor ze zich aan het gezicht onttrekt, had ik geïnterpreteerd als een symbolische vlek – psychoanalytisch zou men kunnen stellen: de sluier was de onleesbare verschijning van het reële voor mij. En wat is dat reële? De niet te vatten werkelijkheid van wat ik overmoedig ‘mijn’ Antigone heb genoemd, en die niet beantwoordt aan de symbolische verschijning van deze vrouw van Redon, op het omslag van een boek waartegen ik me wilde afzetten. Verbazingwekkend hoe slecht ik soms kijk wanneer ik intensief met iets bezig ben. Maar in deze fout ligt mijn eigen waarheid nu juist besloten; de fout is – om nog een psychoanalytische redenering te volgen – de deur waarlangs ik naar een waarheid moet die ik niet had willen zien: dat ik me Antigone uiteraard reeds had toegeëigend, dat ik haar zelf reeds als een slachtoffer had gezien, namelijk het slachtoffer van de compassie van anderen, een emotioneel getto waaruit ik haar nu, als de ridder op het witte paard, zou gaan bevrijden… Mijn ‘misreading’ bevatte dus mijn pathetische hoop mij dit personage alsnog toe te eigenen door over haar niet-toe-eigenbare aard te spreken. Mijn blindheid vormde het teken van mijn onbewuste visie op Antigone. Ik heb dus zelf Antigone geweld aangedaan door haar te willen ‘redden’. Dat betekent dat ik niet toe was aan wat ik zelf vooropstelde: haar als reddeloos te beschouwen – dus als autonoom – en haar in haar eigen waarde te laten. De man wil blijkbaar vooral zijn eigen werkelijkheid zien als hij over vrouwen schrijft. De onafhankelijkheid die ik haar wou toekennen was een versluierde afhankelijkheid, waarin ik haar aan mijn eigen verwachtingspatroon onderwierp. Dat is een oeroude vorm van romantische overweldiging. Ik ‘verkrachtte’ Antigone symbolisch in deze fout… Maar Antigone slaat terug als het Reële. Juist door dit kleine leesdrama, door de dans van de onleesbare letter die als mijn eigen identiteit op me afkomt, moet ik leren inzien hoe moeilijk het is haar gespierdheid door het reële te beseffen. Ik ben gewaarschuwd. Maar of dat helpt?’ (Bladzijde 130-131) Dit is fragment 29. Wordt vervolgd.