Weer verder met het essay ‘Ongeschreven wetten’ van Stefan Hertmans uit de bundel ‘Het zwijgen van de tragedie’.
‘Hier is het einde zoek, omdat er geen beginnen is. Eindeloze traagheid van de doodsmonoloog; ervaring van het wachten in de grot. Een leven trekt voorbij, een hele wereld. In flarden van zieke herinnering. Het blauwt van de vervlogen hoop. Donker verlangen naar het einde. De herhalingen en hernemingen in deze aantekeningen vormen mijn ritme door de dagen.
Het lezen van Sofokles’ Antigone, zo zegt Claude Magris, vertegenwoordigt een knoop in de lijn die Hegel, Holderlin en Schelling met elkaar verbindt, een fundamenteel punt, een wending in de geschiedenis van het denken en de hedendaagse beschaving. Hegel lijkt haar zelfs boven Socrates en Christus te plaatsen; hij spreekt van een ‘moment zoals in de tuin van Gethsemane’.
Onmogelijkheid van Antigone’s eis – men kan de wet van de familie niet weer boven die van de staat stellen, want dan valt men terug in een tribale regressie. Hegel beseft dat het conflict tussen Gesetz(wet) en Gebot(morele imperatief) in feite een onoplosbaar conflict is, dat de tragiek erin ligt dat er geen goede keuze gemaakt kan worden.
Antigone weet, beweert Claudio Magris, dat ze zelf ook schuld draagt omdat ze het onmogelijke vraagt van een politiek gestuurd rechtsbestel. Deze terugval in een bescherming van elk familielid, ongeacht zijn daden, zou de rechtsstaat ruineren. Maar haar hele wezen IS het onmogelijke geworden, omdat ze zich met deze onmogelijke eis heeft vereenzelvigd. Dat is ook de plek waar het geweld woedt in Antigone, het geweld van de aporie – centrale non-lieu van de tragedie en het denken buiten Kant om. Maar Antigone keert zich juist tegen de omstandigheid dat de rechtsstaat altijd gelijk heeft – Magris brengt ons de uitroep van Ibsens personage Stockmann in ‘Een vijand van het volk’ in herinnering:’De meerderheid heeft de macht, maar niet noodzakelijk het gelijk van de rede.’ ’ (bladzijde 189-190) Dit is fragment 88. Wordt vervolgd.