Weer verder met ‘Gedichten van Friedrich Hölderlin’
vertaald door Ad den Besten.
Verder met
‘De Archipelagos
En naar de eenzaam-wachtende stroom keert in liefde terug nu
’t volk der Atheners, zie, in glanzende menigte golft het,
rijken en armen gelijk, verheugd van de veilige bergen
neer in ’t verlaten dal. Ach, gelijk een verouderde moeder,
die na jaren haar kind, het verloren gewaande, terugziet,
nu tot haar weergekeerd, geen kind meer, een jongeling werd hij,
maar sinds lang is haar ziel in smart verwelkt en de vreugde
komt voor de hopensmoede te laat en met moeite verneemt zij
wat de zoon tot haar spreekt in liefdevol-dankende woorden –
evenzo komt het volk de bodem der vaderstad vreemd voor,
want zij vragen vergeefs naar hun eenmaal bloeiende gaarden
en de poort laat hen niet als zegevierenden binnen,
vriendlijk, zoals zij de zwerveling groette, wanneer hij
blij van de eilanden huistoe keerd’ en de zalige burcht van
Moeder Athene, stralend van verre, zijn heimwee vervulde.’
(Bladzijde 187-189) Dit is gedicht 44. Morgen verder met dit gedicht.