Weer verder met ‘Gedichten van Friedrich Hölderlin’ vertaald
door Ad den Besten.
Verder met
‘In verlegenheid
wij, de tongen des volks, graag, waar zij samen zijn,
bij de levenden, hun allen genegen, voor
allen open, gelijk ook
onze vaders, des hemels god,
die de denkende dag armen en rijken gunt,
die op ’t keerpunt des tijds ons, de ontwakenden,
aan een leiband van goud als
kindren gaande en staande houdt.
Goed zijn w’ ook en geschikt, als wij aan anderen,
komend met onze kunst, een van de hemelsen
brengen, zelf echter niets dan
twee beschikbare handen zijn.’
(Bladzijde 305) Dit is gedicht 65. Morgen verder met ‘Ganymedes’.