Weer verder met ‘Gedichten van Friedrich Hölderlin’
vertaald door Ad den Besten.
Verder met
‘Ganymedes
de hulpeloz’ en spot met de stukken steen
en grijpt en breekt en werpt ze, als was ’t in scherts,
toorn-dronken hier en ginder naar de
toeziende oever, en op des vreemdelings
hun vreemd-vertrouwde stem staan de kudden op;
de wouden roeren zich en het diep land hoort
van ver de stroomgeest; huivrend in de
navel der aarde herleeft de geest weer.
De lent’ ontkiemt. En al naar zijn eigen aard
bloeit alles op. Maar zelf gaat hij verre reeds
zijn eigen weg; want al te goed zijn
geniën; hemels gesprek wacht hem nu.’
(Bladzijde 307) Dit is gedicht 66. Morgen verder met het gedicht ‘Halverwege
het leven’.