Weer verder met ‘Hölderlin, biografie van een mysterieuze
dichter;’ van Rüdiger Safranski.
Verder met
Hoofdstuk 1
‘Köstlin verspreidde, zo heet het in een schets uit die tijd, ‘een eigen
visie op een zuiver bestaan’ en een ‘milde
welgezindheid’, reden waarom hem ‘eerbied’ en ‘liefde’ werden betoond
(geuit. naar Wittkop, 20). Deze man
was voor Hölderlin ook belangrijk omdat hij bij hem diens neef leerde kennen,
het tienjarige ‘wonderkind’ Schelling,
dat al feilloos Latijn en Grieks kon lezen. Schelling zal zich later herinneren
hoe hij door oudere leerlingen werd
gepest en de vijf jaar oudere Hölderlin de taak op zich nam hem in bescherming
te nemen. Anders dan Hölderlin
hoefde Schelling niet naar Denkendorf en Maulbronn, omdat hij er niets meer kon
leren. Zijn vader, een hoogont-
wikkelde predikant, onderwees hem voorlopig, tot hij speciale toestemming kreeg
als vijftienjarige een opleiding
aan het Stift te volgen. Daar ontmoette hij Hölderlin weer, en de twee woonden
samen met Hegel een tijdlang op
dezelfde kamer.
Voor Hölderlin was deze Nathanael Köstlin, de oom van Schelling, een
belangrijke mentor in zijn jeugdjaren. Hölderlin
zal later steeds weer naar hem vragen en Köstlin op zijn beurt zal de
ontwikkeling van zijn vroege pupil belangstellend
blijven volgen.’
(Bladzijde 25) Morgen verder met Hoofdstuk 2.