Weer verder met ‘Hölderlin, biografie van een mysterieuze
dichter’ van Rüdiger Safranski.
Verder met
Hoofdstuk 9
‘Hij gedroeg zich vriendelijk tegenover de nieuwe huisleraar Hölderlin, maar
hij behandelde hem als een dienstbode,
aanvankelijk verborgen onder beleefde vormelijkheid en later, toen de crisis zich
toespitste, onverholen.
Suzette gold als een opvallende schoonheid in de gegoede kringen in Frankfurt.
Nog voordat Hölderlin van haar
zijn Diotima had gemaakt, werd ze geroemd om haar klassieke profiel, haar blanke
huid, haar zwartglanzende lange
haar en haar donkere ogen. Er waren er die verliefd werden op de gehuwde vrouw,
bijvoorbeeld een zekere Ludwig
Zeerleder, een patriciër uit Bern, die om Susette een poos in Frankfurt bleef en
‘half wanhopig’ afscheid nam van de
‘volmaakte vrouw’, toen hij weer naar Bern terug moest (Hölderlins Diotima,
295). Hölderlin schijnt jaloers op hem te
zijn geweest, want toen hij zich weer eens in Frankfurt liet zien, moest Susette
haar Hölderlin kalmeren: ‘Ik bezweer
je nogmaals: hij is voor mij nooit meer dan een broer geweest, en een vriend!
Meer kan hij nooit voor me worden’ (id.,
296).
Toen in 1796 de Eerste Coalitieoorlog weer oplaaide en in de zomer van 1796
een Frans leger naar Frankfurt opruk-
te, werd de situatie in de stad dreigend, maar voor het liefdespaar dienden zich
nieuwe mogelijkheden aan.’
(Bladzijde 130) Morgen verder met dit hoofdstuk 9.