W.G. Sebald over Ernst Herbeck. Vervolg ‘Gisela Steinlechner heeft in haar boek ‘Die Ver-rückung der Sprache’ laten zien dat het werk van Herbeck vol zit met antropomorfe dierenportretten. Dat komt in de eerste plaats doordat zijn mentor in de kliniek hem niet zelden titels opgaf als ‘De zebra’ of ‘De giraffe’. Omdat Herbeck zich in het algemeen vrij trouw aan de hem opgegeven onderwerpen hield, is er een heel bestiarium ontstaan – een eerste leesboekje waarin, zij het op zeer ironische wijze, wordt bevestigd dat de door ons uitgeknobbelde taxonomische orde in het algemeen wel juist is. ‘De raaf voert de vromen aan’, ‘De uil heeft de kinderen lief’, ‘De zebra rent door wijde velden’ en ‘De kangoeroe leunt tegen de stut’- dat alles is verder niet zo verontrustend. Maar er zijn bij Herbeck ook een paar onbekende soorten, die in zoölogische handboeken niet voorkomen en die doen vermoeden dat de dieren niet zo strikt van elkaar, en wij niet zo definitief van de dieren gescheiden zijn als we graag denken. Net zoals in de synagoge van de schrijver Franz Kafka kom je ook bij Herbeck een wezen tegen dat voor de helft een lam, voor de andere helft een kat is. Nog veel mysterieuzer dan die merkwaardige dieren is in het werk van Herbeck het symbool van de haas, die de auteur in verband brengt met de vraag naar zijn eigen afkomst. Herbeck doet over zijn voorgeschiedenis alleen maar uiterst cursorisch, eigenaardige mededelingen. Kennelijk is alles wat met gezin en familie te maken heeft raadselachtig voor hem. ‘Een vraag alsjeblieft!’ schrijft hij. ‘Zijn dat de kinderen van de schoonzoon voor de schoonvader hun broers en zussen? Ik kan dat niet ontleden! Alsjeblieft, dank je wel.’ Maar het ondoorzichtigste van deze verhoudingen is voor Herbeck, die tot een levenslang vrijgezellendom is veroordeeld, de instelling van het huwelijksleven, waarover hij slechts een paar vage en zo onschuldig mogelijke opmerkingen maakt. Het huwelijk is voorbeeldig v. man en vrouw in elk opzicht. Het wordt meestal aan- gegaan en gesloten. Na de ver- loving en. Hoe langer het duurt des te korter en langer oh het bestaan. Van een haas of zoiets. Wat er na dat ‘en’ gebeurt, dat kan of wil de schrijver zich niet voorstellen. Maar anderzijds weet hij dat het huwelijklijksleven ten slotte uitloopt op het voortbrengen van een haas. Hoe het verwekken gaat, dat valt niet zo gmakkelijk te beschrijven. Misschien gaat het daarbij niet zozeer om een gebeurtenis tussen de seksen als wel om een soort spontane voortplanting of zelfs om toverij. De tovenaar tovert dingen: kleine haasjes, doeken, eieren. Hij tovert herhaaldelijk. Hij stopt de doek in de hoge hoed en haalt hem er weer uit er zit een tamme haas bij.’ (bladzijde 177-178-179) Morgen verder