met het essay van Henk Oosterling ‘De bestaansesthetica van Michel Foucault’ ondertitel ‘Leven als een medium’ uit de bundel ‘Hoe kunst en filosofie werken’. ‘De onttroning van de soeverein,het verschijnen van het subject Rond 1963 wijdt Foucault een aantal essays aan de ontwrichtende en stilerende werkingen van zijn eigen medium:de taal. Naast Batailles werk bespreekt hij ook teksten van Hölderlin,Flaubert,Klossowski,Blanchot,Mallermé,Artaud,Borges en Roussel. Zoals Cézanne zich bewust is van wat en hoe hij schildert,zo zijn deze schrijvers zich bewust van wat schrijven (écriture) met henzelf en met de lezer doet. Foucaults aandacht gaat uit naar een ogenschijnlijk onschuldige herhaling of stapeling in de taal waarin de grenzen van de taal in de taal worden opgezocht,zoals in de Kretenzer paradox:’De Kretenzer Epimenides zegt dat alle Kretenzers liegen.’ Door deze zelfimplicatie ontstaat een conceptueel onontwarbare knoop,zoals bij ’twee zinnen die even tegenstrijdig en onmogelijk zijn als het befaamde “ik lieg” en die beide dezelfde lege verwijzing naar zichzelf bevatten:”ik schrijf” en ‘ik spreek wartaal”‘(Foucault 1986:33). Betekenissen worden los gewrikt wanneer de taal zich over zichzelf heen buigt,zoals bij Borges: ‘En daar hebben we de paradox:als we een boek maken dat alle andere boeken vertelt,is dat dan zelf ook een boek of niet?'(Foucault 1986:21). Kan iets zichzelf nog beschrijven in de beschrijving van alles wat er is? Of verdwijnt in deze zelfimplicatie of verdubbeling juist de mogelijkheid van een afgesloten totaliteit uit beeld en wordt het schrijven in die zelfbespiegeling oneindig? Foucault meent dat dit het is. Zodra een zelfkritisch spreken en schrijven volledig en uitputtend wil zijn,opent dit het zicht op zijn eigen verdwijnpunt. Deze aporetische,zelfondermijnende figuur beheerst heel Foucaults oeuvre. Het problematische van de ‘zelfimplicatie,met de verdubbeling en met de leegte die het uitholt'(Foucault 1986: 32) wordt door Foucault voor het eerst,wat betreft de schilderkunst,in zijn analyse van ‘De hofdames’ uiteengezet. in het eerste hoofdstuk van ‘De woorden en de dingen’ wijst hij erop dat de plek vóór het schilderij,die fysieke plaats waar de toeschouwers – wij – staan,ook de plek is waar ooit het model zat.Maar bij Velasquez is het tevens de ruimte waar de schilder Velasquez al schilderend stond,diezelfde man die nu op het schilderij,haast terloops,vanachter zijn canvas vandaan stapt om zijn model – of zijn publiek,ons – met zijn kennersblik te monsteren.'(bladzijde 83-84) Wordt vervolgd. Nu weer een citaat van Elias Canetti uit ‘Vliegenpijn’. ‘Het is al genoeg dat ik soms,vaker dan vroeger,berekenende gedachten heb;meer daarvan wil ik niet,anders is het om het even of ik leef. Alles zo te doen als iedereen:hier een klein voordeel,daar een groot op te snuffelen,te rekenen,te jagen,te grijpen – waarvoor? Ik wil ernaast leven en niets gebruiken.'(blz. 35) Wordt vervolgd.