met het essay van Laura van Grinsven ‘Het spook van Van Gogh’ ondertitel ‘Na de polyloog van Heidegger,Schapiro en Derrida’ uit de bundel ‘Hoe kunst en filosofie werken’. Ik ben nog steeds bezig in dit weblog met het project ‘Ondertiteling’;het is een onderdeel van mijn grote Hommage-project. Zie daarvoor o.a op deze website ‘Overzicht van het werk’ met name de afbeeldingen van 2011. ‘Wie mag er uitspraken doen over kunst? Hoe moet over kunst gesproken worden? Dat zijn vragen die voortkomen uit het dispuut dat ontstaat naar aanleiding van Martin Heideggers ‘De oorsprong van het kunstwerk’,voor het eerst in 1950 gepubliceerd. In 1968 schrijft Meyer Schapiro een brief aan Heidegger waarin hij vragen stelt over een besproken schilderij,’Oude schoenen met losse veters'(1886) van Vincent van Gogh. Heidegger reageert direct schriftelijk en met dit antwoord in de hand publiceert Schapiro de tekst ‘The Still Life as a Personal Object – A Note on Heidegger and Van Gogh’.Hierin uit hij zijn ongenoegen over de wijze waarop Heidegger het genoemde schilderij van Vincent van Gogh beschrijft. De kunstenaar wordt vergeten in de interpretatie,die daarmee associatief en illustratief is,zo claimt Schapiro. In 1978 wijdt Jacques Derrida in ‘The Truth in Painting’ het hoofdstuk ‘Restitutions of the Truth in Pointing'(pointure) aan deze discussie. Derrida laat zien dat de betekenis niet in het schilderij van Van Gogh zelf aanwezig is,maar afhankelijk is van de vragen die aan het werk gesteld worden. Volgens Derrida zien beide auteurs over het hoofd dat de onenigheid in wezen draait om één vraag:van wie zijn de schoenen op het schilderij? Wanneer schoenen op een schilderij iemand toebehoren,zoals geïmpliceerd wordt,is dan de bedoeling van de kunstenaar belangrijk? Volgens Schapiro is de kunstenaar het uitgangspunt van de interpretatie. Echter,Derrida en Heidegger negeren Van Gogh in hun benadering van het schilderij. Is dat terecht? En heeft de wijze waarop Schapiro de kunstenaar zijn positie wil teruggeven wel van doen met de analyse van Heidegger? Is het überhaupt mogelijk om over kunst te spreken zonder de kunstenaar in acht te nemen? Geldt dat voor de kunsten van alle tijden of is een hedendaagse kunstenaar op een andere manier in het werk aanwezig dan Van Gogh in zijn werk? Naar aanleiding van de polyloog tussen Heidegger,Schapiro en Derrida, wordt in dit hoofdstuk de vraag naar de relatie tussen de kunstenaar en het werk opnieuw gesteld.'(bladzijde 229-230) Wordt vervolgd. Nu weer een gedicht van daniil charms uit ‘ik zat op het dak’. ‘Vlak voor mij hangt er een portret:/Alisa Ivanovna Poret./Nog mooier dan een fee is zij/en listig als een slang daarbij,/Alisa is heel sluw van aard,/nog sluwer dan de vos Reinaard.///[januari 1933]'(bladzijde 274) Wordt vervolgd.