Weer verder met ‘Hölderlin, biografie van een mysterieuze
dichter’ van Rüdiger Safranski.
Verder met
Hoofdstuk 5
‘ ‘Ik tel de dagen af tot ik verneem dat en wanneer ik de wereld in mag’
(MA II, 510), schreef Hölderlin in de
herfst van 1793 aan Neuffer. Hij had in juni een afsluitend examen theologie met
succes gehaald, zij het niet
met vlag en wimpel. Het zogenaamde ‘parade-examen’, dat met een feestelijke
plechtigheid gepaard ging, het
consistoriaal examen in Stuttgart bij de kerkelijke autoriteiten en de proefpreek
lieten nog op zich wachten, maar
het eind van zijn tijd in Tübingen kwam in zicht. De laatste weken bracht hij
als volgt door: ‘Om klokslag vier sta ik
’s ochtends op, ik zet zelf koffie en ga aan het werk. En zo blijf ik meestal
in mijn cel tot ’s avonds; vaak in gezelschap
van de heilige muze, vaak bij mijn Grieken; op dit moment weer in Kants school’
(aan Neuffer, mei 1793, MA II, 496).’
(Bladzijde 67) Morgen verder met dit hoofdstuk 5.