Weer verder met ‘Hölderlin, biografie van een mysterieuze
dichter’ van Rüdiger Safranski.
Verder met
Hoofdstuk 5
‘Charlotte zat nog in Jena en had verzuimd de komst van Hölderlin te melden.
De majoor begroette Hölderlin
vriendelijk, die het onaangenaam vond dat zijn voorganger er nog was. ‘De
majoor troost me zo goed mogelijk
over de gespannen situatie’ (id.), zegt hij in zijn brief aan Neuffer. Maar aan
zijn moeder wordt alles beschreven
als rozengeur en maneschijn: een prachtige natuur, een mooi huis, een kamer voor
hem die comfortabel en ele-
gant is ingericht, de Thüringse keuken boven verwachting smakelijk, en het
‘voortreffelijke bier’, dat de ‘Neckar-
wijn’ deed vergeten; in de omgeving een kleine, fraaie kerk, een openhartige
predikant die hem liet preken, zodat
hij het niet zou verleren; een attente majoor, een pupil van wie je wel
‘moest’ houden (MA II, 515). De landelijke
rust deed deed hem goed. Zijn dagindeling:’’s Ochtends tussen 7 en 8 uur
wordt mij koffie op mijn kamer gebracht,
waar ik dan tot 9 uur op mezelf kan blijven. Van 9 tot 11 uur geef ik les. Na
twaalf uur is er middageten […] Na het
eten kan ik, net als ’s avonds, bij de majoor blijven of niet, met de kleine
jongen uitgaan of niet, werken of niet, wat
ik maar wil. Van 3 tot 5 uur geef ik weer les. De rest van de tijd behoort mij
toe ‘(3 januari 1794, MA II, 515).
Zoveel vrije tijd heeft Hölderlin sinds Denkendorf eigenlijk nog nooit gehad.
Dat wordt een nieuwe uitdaging voor
hem, want het komt er nu op aan iets met die vrijheid te doen.’
(Bladzijde 76-77) Morgen verder met hoofdstuk 6.