verder met Blanchot ‘Spreek als laatste’, de inleiding van Joke Hermsen en Henk van der Waal. ‘De dood is hoopvol, omdat door de ontkenning van het onmiddellijke en bijzondere bestaan van de dingen de mens zich een betekenisvolle wereld schept die hij bewonen en beheersen kan. De literatuur echter probeert het bijzondere dat in de betekenisgeving vernietigd is, weer terug te vinden. In tegenstelling tot de conceptuele taal, zoekt de literaire taal naar datgene ten koste waarvan de algemene termen tot stand zijn gekomen, naar de leegte die het woord in zich draagt. De literatuur is zo op weg naar de grens van de wereld, naar het gebied waar de woorden ontdaan zijn van hun betekenis en waar de taal overgaat in de ‘deining van dwalende woorden’. Of,zoals Foucault het zegt: ‘Heeft het spreken een- maal zijn eigen grens bereikt, dan vindt het daar een leegte, waarin het geheel en al opgaat. Deze leegte moet het spreken zien te bereiken, door te aanvaarden dat het oplost in het gedruis (…), in het Buiten waarin alleen de woorden voorbijtrekken.’ Het dichten dat woorden zoekt om een blik te werpen op dit Buiten,(‘draussen bei den andern Welten’), verkeert op de rand van het zwijgen, op het punt dat de woorden weer teruggenomen worden in het onbestemde gemurmel van het zijn, ’teneinde vrij te zijn voor een begin dat zuiver oorsprong is, omdat het alleen zichzelf en de leegte als uitgangspunt heeft.’ De nacht, het buiten. Blanchot probeert deze, zoals Levinas het zegt, ‘oorspronkelijke ervaring van het zijn’ te benaderen in termen als ‘het buiten’, ‘de verte’ en ‘de nacht’. Er zijn voor Blanchot twee verschillende nachten. In de ‘eerste nacht’ wordt de mens in zijn slaap bevrijd van de last van de wereld, zoals ook de dood hem van het zijn in deze wereld kan verlossen. De ‘andere nacht’ echter wordt gekenmerkt door waken en slapeloosheid en ontneemt de mens de mogelijkheid om zich geheel en al te bevrijden van het zijn. In deze nacht toont zich de beangstigende waarheid dat het bestaan van de mens geen einde neemt, dat het sterven niet uitmondt in de dood. In het sterven namelijk verlaat de mens de wereld, maar daarmee ook de mogelijkheid van de dood als het einde van het verblijf in de wereld. Zo wordt met het sterven aan de mens de dood ontnomen, zodat hij, net als in de slapeloosheid, rond blijft waren in het buiten, in de ongedifferentieerdheid van het bestaan. ‘Augen weltblind,/Augen im Sterbegekluft.'( bladzijde 9-10-11-12 uit Maurice Blanchot ‘Spreek als laatste’, ‘Over de poëzie van Paul Celan’) Wordt vervolgd.