met Derrida ‘Sjibbolet voor Paul Celan’. ‘(Tweede opmerking tussen haakjes:ik heb me er al meermalen van weerhouden Heidegger te interpelleren of te laten interpelleren. De onontkoombaarheid daarvan kan niemand ontgaan. Om dezelfde reden zal ik hier niets zeggen over wat er te zeggen zou zijn van andere denkers:van Buber,van Levinas,van Blanchot en anderen). Het ‘jij’,het ‘jouw’ kan gericht zijn tot de ander als Jood,maar ook tot zichzelf als ander,als andere Jood of als anders dan Jood. Is dat werkelijk een alternatief? Die Schleuse,De sluis richt zich tot jou,tot jouw rouw,tot ‘al deze rouw van jou'(59): om je te zeggen dat wat restloos verloren is gegaan het woord is:een woord dat als een sjibbolet toegang geeft tot het meest intieme. Maar dat verloren woord,het woord waarover gerouwd moet worden,is niet alleen het woord dat ‘mij gebleven was’: ‘zuster’. Het is ook,ernstiger nog – als we dat mogen zeggen – het woord dat het rouwen mogelijk maakt over wat verloren is gegaan zonder rest na te laten (de uitgemoorde familie,de verassing van de familienaam in de figuur van de zuster – want het woord is ‘zuster’-),op het laatste uur dat geen zuster meer heeft – ‘jouw uur/heeft geen zusters’. Het is het woord zelf dat toegang geeft tot de joodse rouw:kaddisj. Dit woord richtte zich tot mij,als de aanspreking van het uur,het ging me voor,het zocht me(mich suchte),het had het initiatief. Maar ik heb het verloren als het woord dat mij gebleven was,mij nog resteerde:’zuster’. Ik heb het levende woord dat me resteerde verloren;ik heb datgene verloren wat me zocht,om te bewenen wat me resteerde:/// An einen Mund,/dem es ein Tausendwort war./verlor-/verlor ich ein Wort,/das mir verblieben war:/Schwester.//An die Vielgötterei/verlor ich ein Wort,das mich suchte:/Kaddisch/// Contre une bouche,/pour qui c’était un mot multiple,/j’ai perdu -/perdu un mot,/qui m’était resté:/soeur.//Auprès/de mille idoles/j’ai perdu un mot,qui me cherchait:/Kaddisch/// Aan een mond,/waarvoor het een duizendwoord was,/verloor -/verloor ik een woord/dat me gebleven was:/zuster//Aan /de veelgoderij/verloor ik een woord dat me zocht:/Kaddisj.'(bladzijde 93-94-95 uit Jacques Derrida ‘Sjibbolet voor Paul Celan’) Wordt vervolgd.