een gedicht van J.L. Borges uit de bundel ‘De Gezworenen’. ‘HAYDEE LANGE/// De hoog-geboorde schepen,de blauwe/ zwaarden die uit Noorwegen vertrokken,/ jouw Noorwegen,en die de zeeën afstroopten/ en de tijd en zijn dagen de grafschriften/ van runenstenen nalieten, het glas van een spiegel die je wacht,/ jouw ogen die naar andere dingen keken,/ de lijst van een beeltenis die ik niet zie,/ de hekken van een tuin bij avondrood,/ een ondertoon van Engeland in je woord,/ de voorliefde voor Sandburg,wat grappen,/ de veldslagen van Bancroft en van Kohler/ en het stille en lichte doek,/ het vrijdagse samenzijn. Die dingen/ noemen je zonder je te noemen.’ (bladzijde 83) Wordt vervolgd. Nu weer verder met het essay van Stefan Hertmans over J.L. Borges ‘Zielsverhuizing’. ‘We ervaren de wereld van Borges als een sublieme,onbestaande planeet. Als we eruit te voorschijn komen is de actuele wereld veranderd;er lijken verbanden te bestaan waar we niet genoeg acht op hadden geslagen. We zijn te sceptisch geweest. Het sublimerende inzicht – loutering – is een neveneffect voor Borges,waar het hem in de eerste plaats om te doen is,is te ontsnappen aan de beperkingen van een geest die zich in zichzelf wil spiegelen. Niets is Borges vreemder dan het narcisme van de flatterende zelfbeschouwing. De autobiografie die hij ons via zijn verhalen heeft nagelaten,reflecteert de werking van een open geest,die alles kon opnemen en zonder spijt kon loslaten. Daarom ook zijn zijn essays zo open dat we starend achterblijven na lectuur: waar ging dat over? Over poëzie? Over de waarheid? Over de geschiedenis? De wetenschap of de kabbala? Maakt niet uit; waar het over ging wordt sterker geïllustreerd door de vertelling dan door het argument. Alles wat Borges ons vertelt,heeft iets ‘by the way’: het gebeurt wel ergens onderweg,en we moeten zelf maar zo alert zijn daar op te letten,het op te merken en het uit te zeven. Borges maakt de lezer tot een goudzoeker bij de rivier die alle boeken voor hem vormen. Ook dat verbindt hem met Dante: de notie van het vinden van waarheid terwijl men voorbijgaat. Borges is een virtuoze passant. De schimmen die hij wil omhelzen gaan door hem heen en verlaten hem via zijn rug,terwijl zijn blinde, open blik de geschiedenis afzoekt om iets van de einder te vermoeden. Niet voor niets duikt bij Borges zo nu en dan de blinde ziener Tiresias op;Borges vereenzelvigt zich heimelijk met hem. De blinde waarzegger is altijd hij die uiteindelijk niet op de concrete situatie is ingegaan,maar die iets heeft gezegd wat het inzicht op een andere dimensie heeft geopend – net zoals hij dat beschrijft wanneer hij over het boeddhisme spreekt.'(bladzijde 276-277) Wordt vervolgd.