met het boek van Peter Henk Steenhuis en René Gude ‘door het beeld door het woord’. ‘Simon van Til spreekt bedachtzaam en zorgvuldig. Het is niet heel moeilijk te vatten wat hij zegt,maar het duurt wel even voordat ik begrijp wat zijn uitgangspunt voor dit beeld betekent. Dus toen de eerste straal van deze ondergaande zon op jouw camera werd vastgelegd,verliet de laatste straal die op dit beeld is vastgelegd de zon? ‘Klopt. De gemeten afstand tussen de zon en de aarde loopt in dit werk parallel aan de belichting van het negatief.’ Ik kijk opnieuw naar de kleine foto. Hij is ingelijst in een enorm wit passe-partout,die het landschappelijk karakter van het beeld versterkt. Dit zijn dus geen tientallen foto’s,zoals ik aanvankelijk dacht,maar het is er één,waarin het verstrijken van tijd en het vangen van licht zichtbaar zijn gemaakt. Na een tijdje begrijp ik dat de kegel licht,die als een schitterende diagonaal door het beeld trekt,ontstaat doordat de aarde draait. Daar staan we zelden bij stil als we zeggen dat we de zon zien zakken. Ik weet nu wat ik zie,maar wat betekent deze ontdekking voor mij ,als kijker? We kijken naar gevangen licht en gestolde tijd – literaire termen,meestal slechts gebruikt – als metaforen. Hier lijkt de metafoor werkelijkheid geworden. Dat is knap,dat is een vondst die deze kunst meer dan rechtvaardigt. Alleen,wat moet ik met een natuurkundige blik op de werkelijkheid? Wat zeggen deze uitgangspunten mij? Zonder antwoord op die vragen te krijgen,lopen we naar een ander werk van Van Til:’Moonlit Disk’. Op deze grootformaat foto weerkaatst een beeldvullende schijf het licht van een volle maan. Dit lijkt de volle maan – nog zo’n clichébeeld. Maar het oppervlak is te gaaf,je ziet nergens kleurverschillen. Nog vreemder is dat deze ‘maan’ een schaduw vlak achter zich werpt. Dat kan de echte maan onmogelijk doen. Hier moet iets anders gefotografeerd zijn. Een replica?'(bladzijde 198-199) Wordt vervolgd. Nu weer een gedicht van Breyten Breytenbach uit de bundel ‘De windvanger’. Verder met ‘BRIEF UIT DEN VREEMDE AAN SLACHTER’. ‘ik sta op bakstenen voor mijn medemens/ik ben het standbeeld van bevrijding/dat met elektroden aan de teelballen/licht probeert te gillen in de schemer/ik schrijf leuzen in karmozijnen urine/over mijn huid en over de vloer/ik waak/verstik in de touwen van mijn darmen/glijd over zeep en breek mijn geraamte/vermoord mezelf met het avondblad/tuimel uit de tiende verdieping van de hemel/na verlossing in een straat tussen mensen///’en jij slachter’/jij die belast bent met de veiligheid van de staat/waaraan denk jij als de nacht haar skelet begint te tonen/en de eerste babbelende schreeuw uit de gevangene/wordt geperst/zoals bij een geboorte/met vloeistoffen van het baren?/ben je dan ootmoedig voor dat bloederige ding/met al die mensachtige sidderschokken/met de kapotte adem van sterven/tussen je tanden?/wordt je hart in je keel ook stijf/wanneer je de gebluste ledematen aanraakt/met dezelfde hand die over de geheimen van je vrouw streelt?'(bladzijde 66-68) Wordt vervolgd. Het gedicht is nog niet af.