met ‘Miniaturen en de gulden regel'(Kant,Pamuk)van Ger Groot uit het boek ‘De geest uit de fles'(Hoe de moderne mens werd wie hij is). ‘In de burgerlijke moraal wordt,anders dan voor de staat of de wet,het gelijkheidsbeginsel dus genuanceerd door het feit dat wij als ‘sociale’ wezens wel degelijk eigenschappen hebben en dat die ook moreel relevant kunnen zijn. In het maatschappelijk leven heeft de eis van gelijkheid dus veel meer een ambigu karakter. Niettemin geldt volgens Kant ook in de persoonlijke ethiek de algemene wet met de inhoud en strekking:handel zodanig dat je zou kunnen willen dat jouw persoonlijke stelregels(maximen)algemene stelregel zouden kunnen zijn. In een wat minder ingewikkelde formulering sluit deze aan bij de evangelische gulden regel waarover we Lamettrie al hoorden spreken:’Doe anderen niet wat u niet wilt dat anderen u aandoen.’ Ook Lamettrie geeft geen inhoudelijk criterium,maar slechts een criterium voor de vraag wat het inhoudelijk criterium van een handeling is. Zou de mens alleen maar een materieel bestaan hebben,dan zou hij geen regel hebben,stelt Kant vast. En zou de mens alleen maar rede zijn,dan zou hij die regel vanzelf volgen – en is er dus ook geen regel of voorschrift nodig. Want de redelijke mens ziet de onontkoombaarheid van deze regel onvermijdelijk in,zelfs wanneer hij in een kwade wil deze afwijst. Zelfs de booswicht weet volgens Kant heel goed dat hij het kwade doet,ook al besluit hij vervolgens om het toch te doen.'(bladzijde 90-91)Wordt vervolgd. Nu weer verder met het gedicht ‘Ik vlieg door de dertiende eeuw’ van H.C. ten Berge uit de bundel ‘Splendor’. ‘ Sinds zij de wereld verzaakt/is de hemel voor haar de aarde/die zij in verbijstering als woudloopster verkent./Christina deelt haar vlees met mens en dier./(Nick Cave bezong haar/in een lied van weinig waarde.)///Jacobus van Vitry noemt de namen,Cantimpré beschrijft/hun levens uit de eerste of de tweede hand./Een zuster heet beguina,papelarda,humiliata of bizoche./Vitry krijgt na haar dood een vinger van Marie d’Oignies,/Thomas van Cantimpré bezit geen relikwie van zijn vriendin/en evenknie Lutgardis uit het Nijvelse sticht./ Het is een tijd van verbeten ascese en huiverend genot.'(bladzijde 13)Het gedicht is nog niet af. Wordt vervolgd. Nu weer een gedicht van Lucebert uit de bundel ‘Lucebert verzamelde gedichten’. Titel:’dag en nacht’. ’16/de geboorte van geregistreerde/vuilnisbakken gaspenningen/brandmelders,het werd door hen beschikt/of slechts goedgevonden///vele stadsdingen zagen zij ontstaan en sterven/maar alleen verbazingwekkend blijft/hoe het bloed van jonge goden/het wentelend stadsfirmament steeds sneller aandrijft'(bladzijde 463)