Weer verder met het essay ‘Ongeschreven wetten’ van Stefan Hertmans uit de bundel ‘Het zwijgen van de tragedie’.
‘Ik vind Bauchau steeds meer het prototype van een ‘edel mens’. Maar juist deze kwaliteit verhindert hem iets, ik weet niet wat – de verheven goorheid die Muller op het spoor is gekomen in de tragedies. En ik verkies de door de wol geverfde loeders van Heiner Muller. Ze staan veel dichter bij de herinnering aan het sublieme. Bij Muller is elke psychologische finesse afgebrand, uitgeroeid – zijn denken is direct en catastrofaal, alles stroomt naar zijn diepste punt, onstuitbaar, komt alleen in zijn diepste duisternis tot zijn volste, vreselijke kracht. Muller toont misschien wel het indrukwekkendst waartoe Nietzsches denken in ‘De geboorte van de tragedie’ heeft kunnen leiden – de terminus van de tragedie, ironisch gekwadrateerd door stalinistische duisternis. Geen vooruitgang. Geen redelijkheid in de rede, geen rede in de redelijkheid, geen liefde in de passie. Hegels historische mechanismen bestrijden met het ahistorische van Nietzsche. Als er voor Muller al zoiets als de ‘ethica van de psychoanalyse’ zou bestaan (de titel waaronder Lacan zijn colleges over Antigone heeft gegeven), dan is het juist het inzicht dat de analyse onmogelijk is en dat het voor elke therapie finaal te laat is. De taal die het gevolg is van dit inzicht, volgt niet de structuur van de syntaxis of de welgebouwde dramatiek. Het is integendeel een taal die nu en dan vlammen spuwt, dan weer sputtert en stokt, stilvalt en slikt, braakt en dan weer zingt met het zuur in de keel – het is een verduiveld scherpzinnig raaskallen dat alles zegt over het leven van de Griekse vrouwen na de bommen. Catastrofale parataxis. Het leven waarin niet zozeer de hegeliaanse opheffing van tegengestelden, maar het eeuwige beeld van de verloren gruwelijke ervaring woekert op een veld met nieuwe, wilde planten, waarvan geen dier kan eten zonder ziek te worden. De ongeneeslijkheid van de tragedies, dat is wat dergelijke ‘taal van de vrouwen’ laat horen. Laten we niet vergeten dat er tot 386 een verbod rustte op het herhalen van de opvoering: tragedies waren eenmalig en snijdend als het leven zelf…’ (bladzijde 154-155) Dit is fragment 52. Wordt vervolgd.