Weer verder met ‘Gedichten van Friedrich Hölderlin’
vertaald door Ad den Besten.
Verder met
‘Aan de Parcen
Één grote zomer gunt mij, gij machtigen,
en ene herfst nog voor een gerijpt gezang,
opdat, verzadigd van het zoete
spel en gewillig, mijn hart dan sterve.
De ziel, wie hier op aarde haar godlijk recht
onthouden werd, zij rust ook beneden niet;
maar is mij eens het heil’ge, dat ter
harte mij gaat, het gedicht, gegeven,
wees dan gegroet, o stilte van ’t schimmenrijk!
Tevreden ben ik, schoon mij mijn snarenspel
in d’ Orcus niet zal volgen; één maal
leefd’ ik als goden, – dat is voldoende.’
(Bladzijde 73) Dit is gedicht 5. Morgen verder met ‘Aan de jonge dichters’.